Site-hulpmiddelen

Gebruikershulpmiddelen


Tweehonderd eenendertig poorten

1. Woorden met een stam en “klein grut”

Het Hebreeuws kent twee soorten woorden:

  1. Woorden die gekenmerkt worden door een stam die vrijwel altijd uit drie letters bestaat.
  2. Woordjes of letters die ik voor het gemak “klein grut” noem.

In het eerste geval gaat het om werkwoorden of naamwoorden. In het tweede geval gaat het om woordjes of letters die iets zeggen over die werkwoorden of naamwoorden.

Dit “klein grut” blijft altijd onveranderd en is dus gemakkelijk te herkennen.

Woorden met stamletters kunnen echter vervoegd of verbogen worden. Als dat gebeurt, blijven de stamletters zelf onveranderd. Wel verandert er dan iets met:

  • De klinkers in het woord.
  • De extra letters die voor, achter of tussen de drie stamletters staan.

Aan die klinkers en aan die extra letters kun je zien of we te doen hebben met een hij, jij of ik-vorm, een mannelijk of vrouwelijk woord, een enkelvoud of meervoud, enzovoort.

Niet alle Hebreeuwse letters kunnen dienen als grammaticale letters. Er zijn maar acht letters die deze rol kunnen vervullen:

Door al die letters en klinkers kan een woord met een stam dus vele grammaticale vormen aannemen.

2. De stam dalèth, bēth en rēsj

2.1. Een gedeelte van een Hebreeuwse zin

Een Hebreeuwse zin bestaat dus uit stamwoorden en “klein grut” en die stamwoorden hebben ook nog eens grammaticale letters. Hoe kun je dat alles van elkaar onderscheiden?

Laten we eens kijken naar een stukje uit de Hebreeuwse Bijbel. Bijvoorbeeld naar het eerste gedeelte van de zin die de Tien Woorden inluidt en in Exodus 20:1 staat. In het Hebreeuws staat daar:

Wà-jədaber Èlohīm eth kol hà-dəvarīm.

Dat betekent:

‘En God spreekt al de woorden’.

In de volgende afbeelding heb ik de onderdelen van dat zinsdeel verschillende kleurtjes gegeven:

De stamletters heb ik zwart gekleurd, de grammaticale letters heb ik rood gekleurd en het “klein grut” heb ik blauw gekleurd.

Eén woord heb ik buiten beschouwing gelaten. Dat is het naamwoord Èlohīm, dat ‘God’ betekent. Daarom heb ik het grijs gekleurd.

Het zinsdeel bevat vier voorbeelden van “klein grut”:

  • Het voegwoordje , dat ‘en’ betekent.
  • Het woordje eth, dat het lijdend voorwerp aangeeft en in het Nederlands onvertaald blijft.
  • Het woordje kol, dat ‘alles, al, geheel’ betekent.
  • Het lidwoord , dat ‘de’ of ‘het’ betekent.

en bestaan maar uit één letter. Evenals vele lidwoorden vormen ze één geheel met het stamwoord waarover ze iets zeggen. Eth en kol bestaan uit twee letters en zijn losse woordjes.

Het zinsdeel bevat twee woorden met een drieletterige stam:

  • Jədàber, een werkwoord dat ‘hij spreekt’ betekent.
  • Dəvarīm, een naamwoord dat ‘woorden’ betekent.1)

Deze woorden hebben allebei dezelfde stam, namelijk dalèth, bēth en rēsj. Blijkbaar zijn ‘spreken’ en ‘woord’ twee kanten van dezelfde medaille.

Jədàber en dəvarīm hebben verschillende grammaticale letters.

Jədàber begint met een jōd die de hij-vorm van het Imperfectum aangeeft, de werkwoordsvorm die ik het werkwoord van de duur noem.

Dəvarīm eindigt met het achtervoegsel īm wat aangeeft dat het een meervoudsvorm is.

Jədàber komt van het grondwoord davàr en dəvarīm van het grondwoord davar.

2.2. Strongnummers

Als je de Hebreeuwse grammatica niet goed kent, is het lastig om de grondvorm van een woord met een stam te vinden. Een interlineaire Bijbel kan dan handig zijn. Dat is een Hebreeuwse Bijbel waarbij onder elk Hebreeuws woord een vertaling staat. Op internet staat de Engelstalige Interlinearbible.org. Laten we daar eens hetzelfde Bijbelvers bekijken.

Als je Exodus 20:1 opzoekt in Interlinearbible.org zie je de Hebreeuwse grondtekst van dat vers staan. Het vers is twee woorden langer dan in mijn eigen voorbeeld. Daar heb ik deze woorden buiten beschouwing gelaten.

Helemaal rechts staat het woord waydabber. Dat is ons werkwoord jədàber met het voegwoord ervóór. Onder dat woord staat de Engelse vertaling, namelijk ‘spoke’, ofwel ‘sprak’.

Boven waydabber staat een nummer. Dat is het Strongnummer. In dit geval gaat het om nummer 1696. Als je daarop klikt, kom je op de pagina van davàr, de grondvorm van jədàber.

Strongnummers zijn een uitvinding van James Strong. Strong heeft alle grondwoorden van de Hebreeuwse Bijbel een nummer gegeven. Als je elk woord uit deze Bijbel aan zo’n nummer koppelt, kun je gemakkelijk het grondwoord van een vervoegd of verbogen woord vinden.

Op de pagina van davàr staat in het Engels wat davàr zoal kan betekenen.

Omdat je nu het grondwoord weet, kun je dit ook opzoeken in een woordenboek. Volgens mijn eigen Hebreeuws-Engelse woordenboek betekent davàr ‘(aan)spreken, voor zich trachten te winnen, bevelen, beloven’. Davàr is dus niet zomaar iets zeggen, iets zeggen dat je naast je neer kunt leggen. Davàr is iets zeggen dat luisteraars aanspreekt, dat iets bij hen teweeg brengt, dat iets van hen eist of hen iets belooft.

Terug naar de Interlineaire Bijbel. Als je terugklikt, kom je weer bij onze Hebreeuwse tekst.

Het vijfde woord van rechts is haddəbarim. Dat is ons naamwoord dəvarīm met het lidwoord ervóór. Onder dat woord staat de Engelse vertaling, namelijk ‘words’, ofwel ‘woorden’.

Boven haddəbarim staat weer het Strongnummer. In dit geval nummer 1697. Als je daarop klikt, kom je op de pagina van davar, de grondvorm van dəvarīm.

Er staan weer allerlei betekenissen van davar op de pagina. Volgens mijn woordenboek betekent davar ‘woord, gezegde, bevel, belofte, gebeurtenis, zaak, betrekking’. Net als bij davàr gaat het hier niet om iets vrijblijvends. Davar is een woord dat je ergens bij betrekt, dat iets kan doen en dan een zaak kan worden.

Davàr en davar hebben qua betekenis sterk met elkaar te maken. Het grootste verschil is dat davàr een werkwoord is en davar een naamwoord. Davàr is het spreken van een woord en davar is dit woord zelf.

In de grammaticale vormen van davàr en davar blijft deze betekenis intact. De betekenis van een stam wordt namelijk bepaald door de stamletters. In dit geval zijn dat de dalèth, de bēth en de rēsj.

2.3. Nog meer woorden met dezelfde stam

Als je alle betekenissen van de woorden davàr en davar ziet, merk je dat het Hebreeuws heel wat rijker is dan dat wat je in vertalingen kunt lezen.

Toch is dit nog maar het begin.

Er zijn namelijk nog meer Hebreeuwse grondwoorden die de stamletters dalèth, bēth en rēsj hebben. In mijn Hebreeuwse woordenboek heb ik er naast davàr en davar nog zes gevonden, namelijk dəvīr, dovèreth, dovèr, midbar, dəvorah en dèvèr.

De grondwoorden verschillen van elkaar wat betreft:

  • Klinkers.
  • Extra letters. Deze letters kunnen zowel voor, achter of tussen de drie stamletters in staan. In dit geval gaat het om de , de jōd, de mēm en de thaw.

De stamletters dalèth, bēth en rēsj hebben ze echter gemeen. Deze stamletters bepalen de basisbetekenis van het woord en de klinkers en extra letters nuanceren deze betekenis.

In de volgende afbeelding heb ik de betekenissen van de acht grondwoorden op een rij gezet. De klinkers en de letters die niet bij de stam horen, heb ik oranje gekleurd. Dit om ze te onderscheiden van de, roodgekleurde, grammaticale klinkers en letters:

De eerste twee woorden zijn ons al bekend. Dat zijn davàr en davar. Zoals we al zagen, zijn hun betekenissen sterk met elkaar verwant.

Bij de volgende zes woorden lijkt dat minder het geval.

Laten we beginnen met het derde woord, namelijk dəvīr. Dəvīr is de naam van de allerheiligste plek van de tempel van Salomo. Op die plek bevinden zich de Tien Woorden. Daar spreekt God met ons. Ook hier gaat het dus om het woord, namelijk het woord dat God tot ons spreekt.

Het vierde woord is dovèreth. Dat is het vlot waarmee materiaal wordt vervoerd waarmee de tempel van Salomo zal worden gebouwd. De tempel is de plek waar de dəvīr zich bevindt, dat de plek van het woord van God is. Ook hier is dus een link met “het woord”, maar niet zo duidelijk als bij het derde woord.

Het vijfde woord is dovèr. Dat betekent ‘steppe, woestijn’. Het gaat hier om een gebied dat niet geschikt is om landbouw te bedrijven en waar je je dus niet kunt vestigen. Een gebied waar je alleen maar doorheen kunt trekken. Maar juist daar spreekt God tot ons. Daar geeft Hij ons de Tien Woorden.2)

Nog duidelijker is dat bij midbar, het zesde woord. Dat betekent namelijk niet alleen ‘steppe’ of ‘woestijn’, maar ook ‘spraak’.

Het zevende woord is dəvorah. Dəvorah is de naam van een Bijbelse profetes. In Nederlandse vertalingen heet ze Debora. Haar naam betekent ‘(honing)bij’. Het gaat hier niet om de honing van bloemen maar om het zoete van dadels. In Deuteronomium 8:8 is dat de zevende vrucht. Zeven is in de Bijbel het getal van de dag dat alles klaar is. De dag dat God al Zijn woorden gesproken heeft.3) Ook hier is er dus een link naar “het woord”, maar niet zo duidelijk.

Het laatste woord is dèvèr. Dat is een woord voor iets dat verwoesting brengt. Een plaag of ziekte die snel om zich heen grijpt. Als David van God een straf uit mag kiezen voor iets wat hij gedaan heeft, kiest hij dèvèr. Het lijkt hem namelijk beter om in Gods handen te vallen dan in de handen van de mensen. Omdat God niet zomaar iemand is, heeft Zijn spreken een gevaarlijke kant. Die kant wordt hier benadrukt.4)

Ik concludeer dat de betekenissen van elk van deze woorden iets met het begrip “woord” heeft te maken. Dit begrip is dus de grondbetekenis van dalèth, bēth en rēsj, de drie stamletters van al deze woorden.

3. Een “black box”

In het Hebreeuws bestaan er verbanden tussen woorden die wijzelf niet zo gauw zouden leggen. Met behulp van de drieletterige stam kunnen wij zulke verbanden op het spoor komen.

Toch kunnen we nog veel dieper in het Hebreeuws duiken. Als we verder graven, stuiten we op een laag waar alle woorden een netwerk van betekenissen vormen.

Volgens de oude joodse rabbijnen en de kabbalisten is het Hebreeuws geen gewone taal.

Hebreeuws is een exacte taal, een taal waarin niet alleen elk woord, maar zelfs elke letter een betekenis heeft. Een taal waarin woorden de combinaties zijn van de betekenissen van de letters waaruit ze gevormd worden.5)

Dat laatste geldt met name voor de drie letters van de stam, want die vormen de grondbetekenis van zo’n woord.

Laat ik een voorbeeld uit de scheikunde gebruiken. Volgens de scheikunde bestaat alles wat er is uit moleculen. Deze moleculen bestaan dan weer uit atomen. Een watermolecuul bestaat bijvoorbeeld uit twee waterstofatomen en een zuurstofatoom. Die atomen zitten in dat watermolecuul verborgen. Als je ze eruit zou trekken, zou het watermolecuul in drie stukken uiteenvallen.

De atomen kun je vergelijken met de Hebreeuwse letters en het molecuul met een drieletterige stam.6)

In het moderne Hebreeuws wordt zo’n stam als een “black box” behandeld, waar je niet verder in kunt duiken.

De oude rabbijnen en kabbalisten doen dat niet. In hun geschriften leggen zij verbanden tussen woorden die voor moderne studenten Hebreeuws niets met elkaar te maken hebben.

Als je buiten de “black box” blijft, zul je die verbanden nooit begrijpen.

4. Poorten

In zijn cursus Het Hebreeuwse Alfabet spreekt Friedrich Weinreb over een stam van twee letters. Die stam noemt hij de ‘eerste totstandkoming van een woord, van een begrip’.

Als je een woord, een begrip, terugbrengt tot die tweeletterige stam, breng je haar terug naar haar oorsprong. Op die manier kun je er een dieper inzicht in krijgen.7)

Het Hebreeuws kent tweeëntwintig letters. Elk van die letters kan gecombineerd worden met de eenentwintig andere letters. In het totaal zijn er dus eenentwintig maal tweeëntwintig is vierhonderd tweeënzestig combinaties mogelijk. Elk van die combinaties is een tweeletterige stam.

Met behulp van die vierhonderd tweeënzestig stammen kan elk woord tot stand gebracht worden.

De Sefer Jetsirah8) spreekt niet over stammen maar over poorten.

Als je door zo’n poort gaat, staat de ene letter rechts van je en de andere letter links. De rechterkant is de kant van de wereld van God en de linkerkant is de kant van onze wereld. De wereld van God is de wereld zoals God die bedoeld heeft, als een paradijs, en onze eigen wereld is de wereld die vaak verre van paradijselijk is. De rechterkant is dus de kant waar alles goed is en de linkerkant is de kant waar er van alles mis is.9)

Het Hebreeuws wordt van rechts naar links geschreven, van de goede kant naar de slechte kant. De eerste letter van een tweeletterige stam staat dus aan de goede kant en de tweede letter aan de slechte kant.

Neem bijvoorbeeld de tweeletterige stam met de letters dalèth en rēsj. De eerste letter van die stam is de dalèth. De dalèth staat dus aan de goede kant. De tweede stamletter is de rēsj. De rēsj staat dus aan de slechte kant.

Je kunt ook van de andere kant door de poort heen. Dan staat de dalèth aan de linkerkant, aan de slechte kant, en de rēsj aan de rechterkant, aan de goede kant.

In het eerste geval staat er dus dalèth - rēsj en in het tweede geval rēsj - dalèth. Beide gevallen zijn tegengesteld aan elkaar, maar ze hebben wel dezelfde letters.

De vierhonderd tweeënzestig tweeletterige stammen kun je dus terugbrengen tot tweehonderd eenendertig poorten.

Hoe moeten we dit alles voor ons zien?

De Sefer Jetsirah gebruikt het beeld van een bol. Aan de rand van die bol vindt je de tweeëntwintig letters. Al die letters zijn verbonden met alle andere letters.

De volgende afbeelding is een poging om die bol weer te geven:

In deze bol zijn alle letters door lijnen met elkaar verbonden. Deze lijnen symboliseren de poorten, waar de Sefer Jetsirah over spreekt.

De lijnen in de bol zijn de verbindingslijnen tussen de tweeëntwintig letters. Ze symboliseren de tweehonderd eenendertig poorten.

De bol bevat alles wat er is. De tweehonderd eenendertig poorten geven dat alles vorm.

Volgens Weinreb is die bol ook in ons denken aanwezig. Wij mensen ‘denken rond’. De tweehonderd eenendertig poorten geven ons denken vorm.10)

5. Hoe vind je een tweeletterige stam?

5.1. Wortelletters en bedieningsletters

Hoe kun je zien welke tweeletterige stam of stammen een Hebreeuws woord bevat? Door eerst te kijken welke bedieningsletters dat woord bevat.

De helft van de tweeëntwintig Hebreeuwse letters zijn bedieningsletters.

In de eerste plaats gaat het om de acht letters die in de grammatica worden gebruikt, namelijk alèf, de , de waw, de jōd, de kàf, de mēm, de noen en de thaw.

Daarnaast worden er nog drie andere letters gebruikt, namelijk de bēth, de lamèd en de sjīn of sīn. Dit drietal duikt vaak op bij het “klein grut”, waar ik het in de inleiding over had.

De grammaticale letters doen dan trouwens ook.

In de volgende afbeelding zet ik alle bedieningsletters op een rij:

Elk van deze letters kun je toevoegen aan een tweeletterige stam. Je plaatst ze dan achter, voor of tussen de stamletters in. Zo krijg je allerlei variaties. Deze variaties vormen met elkaar de woorden van de Hebreeuwse Bijbel.

De rest van de letters van het Hebreeuwse alfabet zijn wortelletters. Het gaat om het volgende elftal:

Wortelletters zijn letters die op hun plek blijven, die niet meedoen om woorden te vormen.11)

5.2. Twee voorbeelden

Laten we eens kijken naar het woord wà-jədàber, dat ‘en hij spreekt’ betekent. Wà-jədàber is het eerste woord van het eerste gedeelte van Exodus 20:1, dat we in paragraaf 2.1 behandelden.

In de volgende afbeelding zet ik dat woord nog eens neer:

Bovenaan zie je de gebruikelijke analyse van dit woord:

  • De eerste letter, , betekent ‘en’. Deze letter hoort tot het “klein grut”.
  • Daarna volgt het stamwoord zelf. Die begint met de jōd, de grammaticale letter die de hij-vorm van het Imperfectum aangeeft, en wordt gevolgd door de letters van onze drieletterige stam dalèth - bēth - rēsj.

Onderaan zie je de diepere analyse. De analyse die tot de tweeletterige stam zal leiden.

In dit geval is het gemakkelijk. Er zijn enkel stamletters en één daarvan is een bedieningsletter, namelijk de bēth.

De andere twee letters, de dalèth en de rēsj zijn wortelletters. Wortelletters blijven altijd op hun plek. De tweeletterige stam bestaat hier dus uit de letters dalèth en rēsj.

Nu een tweede voorbeeld. Een voorbeeld waarin er geen sprake is van grammaticale letters omdat het woord waarom het gaat een grondwoord is en dus een Strongnummer heeft. Het is het eerste woord uit 1 Koningen 6:19, namelijk oe dəvīr:

Bovenaan zie je weer de gebruikelijke analyse van het woord:

  • De eerste letter is de waw. Omdat er een punt in de letter staat, spreek je hem hier uit als de klinker oe.12) Toch is het het gewone voegwoordje ‘en’. “Klein grut” dus.
  • Daarna volgt het woord dat de drieletterige stam dalèth - bēth - rēsj bevat. Behalve die stamletters is er nog een andere letter aanwezig, namelijk de jōd. Deze jōd is een letter die de betekenis van de stam nuanceert.

Het gaat hier om het grondwoord dəvīr. Dat is het woord dat de allerheiligste plaats in de tempel aanduidt: de plaats van het woord.

In paragraaf 2.3 heb ik dit woord al besproken als één van de acht grondwoorden die de drieletterige stam dalèth - bēth - rēsj bevatten. Veel van die woorden hebben, net als dəvīr, extra letters. Letters die ik, in de afbeelding van paragraaf 2.3 oranje heb gekleurd.

Als je op die woorden een diepere analyse loslaat, zie je dat de extra letters allemaal bedieningsletters te zijn.

Laten we teruggaan naar dəvīr. Dat woord bestaat uit vier letters. Twee van deze letters zijn wortelletters. Dan zijn de dalèth en de rēsj. Deze vormen dus de tweeletterige stam.

De resterende letters zijn bedieningsletters, namelijk:

  • De bēth, de middelste letter van de drieletterige stam.
  • De jōd, de extra letter van het grondwoord.

In een gewone analyse is die jod dus een extra letter van een drieletterige stam, maar in een diepere analyse is het een bedieningsletter van een tweeletterige stam.

Alle extra letters van de drieletterige stam dalèth - bēth - rēsj zijn dus bedieningsletters van de tweeletterige stam dalèth - rēsj.

Laten we nog even teruggaan naar onze beide voorbeelden. Het eerste voorbeeld, jədàber, komt van het grondwoord dabàr en het tweede voorbeeld is al een grondwoord, namelijk dəvīr.

Beiden maken deel uit van de acht woorden met de drieletterige stam dalèth - bēth - rēsj, de acht woorden die ik in paragraaf 2.3 besprak.

Beiden kun je herleiden tot de tweeletterige stam dalèth - rēsj.

Wat voor deze twee voorbeelden geldt, geldt ook voor de andere zes grondwoorden.

De acht woorden met de drieletterige stam dalèth - bēth - rēsj kun je elk herleiden tot de tweeletterige stam dalèth - rēsj.

Deze acht vormen echter maar een deelverzameling van alle woorden die je met de tweeletterige stam dalèth - rēsj kunt maken. Elk woord dat bestaat uit deze stam plus een of meer bedieningsletters komt daarvoor in aanmerking.

5.3. De formule

Volgens Weinreb is er een Hebreeuwse formule die uit de elf bedieningsletters bestaat.13) De formule en haar betekenis vindt je in de volgende afbeelding:

Het Hebreeuwse woord dat Weinreb met ‘inzicht’ vertaalt, is afgeleid van het woord binah. Binah is verwant met het woord bàjin. Bàjin is de ‘ruimte of bemiddeling tussen (twee zaken)’.

Binah is dus geen analytische kennis, maar kennis die verbindt. Volgens de Kabbala is binah datgene waardoor chochmah, ‘(Goddelijke) wijsheid’, zich kan uiten. Chochmah is allesomvattende wijsheid, wijsheid die alles als een eenheid ziet.14)

De bedieningsletters kunnen je dus bij de eenheid brengen, je het netwerk laten zien van de betekenissen.

Dat geldt zelfs al voor de afzonderlijke tweeletterige stammen.

6. Alle woorden met de stam dalèth en rēsj

Alle woorden met de letters dalèth en rēsj horen bij elkaar, vormen een veld van betekenissen. Als je dat veld kent, begrijp je ook de betekenis van de afzonderlijke woorden beter.

In dit hoofdstuk probeer ik dat veld in kaart te brengen. Daarvoor heb ik eerst in mijn Hebreeuwse woordenboek alle grondwoorden opgezocht die:

  • De tweeletterige stam dalèthrēsj bevatten.
  • Een of meer bedieningsletters hebben die rond deze stam staan.

De eerste stap heb ik al gezet. Dat zijn de acht grondwoorden met de drieletterige stam dalèth - bēth - rēsj.

Deze acht grondwoorden vormen maar een deelverzameling van alle grondwoorden met een dalèth en een rēsj.

Daarom zoek ik nu ook alle grondwoorden op die in plaats van een bēth een andere bedieningsletter in de stam hebben. Bijvoorbeeld dalèth, en rēsj, of sjīn, dalèth en rēsj, enzovoort.

Ook deze drieletterige stammen kunnen dan weer een of meer extra bedieningsletters om zich heen hebben. Al die variaties horen bij onze tweeletterige stam.

In de volgende afbeeldingen heb ik dat hele gebied schematisch weergegeven:

Nadat ik de woorden heb opgezocht, heb ik ze gegroepeerd per thema.

6.1. Een volmaakt centrum

Het eerste grondwoord dat ik wil behandelen is chàdoer,15) wat ‘bol’ betekent. De bol is iets dat steeds in zichzelf terugkeert en dus iets volmaakts.

Ook doer betekent ‘bol’. Daarnaast betekent het ‘cirkel’ en ‘houten paal’. Bij die paal gaat het ook om iets ronds.

‘Houten paal’ is ook de betekenis van mədoerah. Het gaat hier dus steeds om iets ronds, iets dat een centrum kan zijn.

6.2. Een plek waar je kunt blijven

Een volmaakt centrum is ook een plek waar je kunt blijven, waar je kunt wonen. Dat wordt uitgedrukt door doer en dor. Doer betekent ‘verblijven, wonen’ en dor ‘verblijf, woning’.

6.3. Iets dat straalt

Het volmaakte ronde straalt iets uit. Dat drukt het woordje dàr uit. Dàr betekent namelijk ‘parel’.

Het woord adàr gaat over die uitstraling zelf. Adàr betekent namelijk ‘schitterend voor de dag komen’. Iets dergelijks betekent hèdèr. Hèdèr kun je vertalen met ‘glans’.

Hèdèr betekent ook ‘versiersel’. Daarbij kun je denken aan kleding of aan sieraden die je daarop draagt.

Ook bij de woorden èdèr en adèrèth is er een verband tussen kleding en uitstraling. Èdèr en adèrèth betekenen zowel ‘(iets dat) prachtig is, glanst’ als ‘een wijd kledingstuk, een mantel’.

Darom lijkt over iets heel anders te gaan. Darom betekent namelijk ‘zuid, zuidelijk gebied’. Het zuiden is echter de kant waar de zon het hoogst aan de horizon staat. Het gaat hier dus over de uitstraling van de zon.

Nog afwijkender lijkt het woord ədar. Ədar is de twaalfde en laatste maand van de Joodse kalender. Die maand wordt genoemd in het Bijbelboek Esther.16)

In dat Bijbelboek lijkt ədar een vreselijke maand te worden. In ədar zou namelijk het Joodse volk uitgeroeid worden. Dat had de Jodenhater Haman bij de Perzische koning voor elkaar gekregen. Het liep echter heel anders dan Haman verwachte. De koning gaf de Joden de gelegenheid om zichzelf te verdedigen. Van uitroeiing was toen geen sprake meer. Haman zelf werd opgehangen aan de galg die hij had opgericht voor een jood die niet voor hem wilde knielen.

Het gaat hier dus om de omkering van het lot van de Joden. Na die omkering wordt het “imago”, de uitstraling van de Joden veranderd in haar tegendeel.

Een ander woord dat hier op het eerste gezicht niet lijkt te passen, is deraon. Deraon betekent ‘afkeer (hebben van)’. Misschien gaat deraon over de heftige, zelfs vijandige reacties op het “imago”, de uitstraling van een persoon of een groep personen. Denk maar aan Haman, die een vreselijk hekel kreeg aan de Jood die niet voor hem wilde knielen.

Iemands uitstraling kan je diep in je ziel raken. In die richting zou je de betekenis van dàrdàr en darovan kunnen zoeken. Dàrdàr is namelijk een ‘stekelige plant’ of een ‘distel’ en darovan is de ‘stekel’, waarmee zo’n plant haar werk doet.

6.4. Iets dat geëerd wordt

Wat uitstraling heeft, roept ook bewondering op. Dat drukt het woord hadàr uit. Hadàr betekent namelijk ‘achten, eren, aanbidden’.

Dat wat bewonderd wordt, is verheven. Dan komen we bij het woord hadar. Hadar betekent namelijk ‘verhevenheid’ en ‘trots’.

Hadoer lijkt over iets heel anders te gaan. Hadoer betekent namelijk ‘heuvel’. Toch is ook een heuvel iets hoogs, iets verhevens.

6.5. Een weg kunnen gaan

Met zo’n basis ben je in staat om je weg te kunnen gaan.

Dèrèch betekent ‘pad, weg, gang, wandeling, reis, (levens)wijze, levensweg’. Dèrèch is een pad waar je letterlijk op kunt lopen, maar ook de weg die je gaat als je je leven leidt.

Elke stap die je op die weg zet heeft gevolgen. Vandaar dat je dèrèch ook met ‘lot’ kan vertalen.

Je kunt dèrèch ook vertalen met ‘aanbidding’. Je aanbidt iets als je het groter vindt als jezelf. Als het leven voor jou “Leven met hoofdletters” is, is elke stap die je op je levensweg zet iets groots.

Daràch betekent dat je je weg kunt ‘gaan’, dat je erop kunt blijven ‘lopen, wandelen’. Niet als een bange vluchteling maar als een overwinnaar. Struikelblokken en dwarsliggers kunnen je niet beletten ‘voort te stappen’. Je ‘vertrapt’ ze, ‘trapt erop’. Je ‘spant’ je boog om dat wat van je weg holt neer te halen, je ‘vangt’ het, je ‘bereikt’ je doel.

Je weg gaan heeft dus met strijd te maken. Kidor drukt dat nog sterker uit. Kidor betekent ‘bestorming, aanval, oorlog’.

Bovendien ga je je weg niet met een sukkelgangetje. Dàhàrah betekent ‘gaan, lopen’, maar ook ‘rennen’.

Bij dahàr is het tempo nog hoger. Dat betekent ‘galopperen’. Je zit op je paard en dendert maar door.

Darasj lijkt over iets heel anders te gaan. Darasj betekent namelijk ‘verlangen, willen weten, (onder)zoeken’. Toch gaat het ook hier over het gaan van een weg. Namelijk een weg om meer en meer te zullen weten.

Een ander woordje met dit thema is dor. Dor zou je kunnen vertalen met ‘generatie’. Een generatie is een groep leeftijdsgenoten. Je gaat je weg namelijk niet alleen, maar samen met anderen. Een generatie staat niet op zichzelf. Jouw generatie volgt op een andere generatie en na jou komt er weer een nieuwe generatie. Als jij er niet meer bent, zullen anderen de weg gaan.

Alles staat in de rij. Het woord səderah betekent ‘rij’.

Ook dovèreth hoort bij dit thema. Dat woord heb ik al behandeld in paragraaf 2.3. Het hoort bij de acht woorden van de drieletterige stam dalèth - bēth - rēsj. Dovèreth was het vlot waarmee materiaal vervoerd werd om er de tempel mee te bouwen, de plek waar God verschijnt. Je leven is zo’n vlot. Alles wat je hebt of bent, heb of ben je voor God.

6.6. Iets dat vrij is

Je kunt je weg pas gaan als je vrij bent.

Dat drukt het woord dəror uit. Dat betekent namelijk ‘vrijheid, bevrijding’. Ook betekent het ‘zwaluw’. Zwaluwen zijn vogels die vrijwel de hele dag vliegend doorbrengen. Vogels kunnen vliegen omdat ze vleugels hebben. Het Hebreeuwse woord voor vleugel is kanaf17). Kanaf betekent ook ‘hoek’. Dat heeft te maken met het kunnen doorbreken van een cirkelgang. Met een kanaf kun je je weg gaan, dan hoef je niet je hele leven rondjes te lopen.

6.7. Een woord dat vaststaat en iets tot stand brengt

Nu komen de andere zeven woorden van de drieletterige stam dalèth - bēth - rēsj. Allemaal woorden die ik al behandeld heb in paragraaf 2.2 en paragraaf 2.3.

Het gaat om davàr, davar, dəvīr, dovèr, midbar, dəvorah en dèvèr.

Zoals we zagen, hebben al die woorden iets te maken met het “woord”. Een “woord” dat iets teweeg brengt, dat iets tot stand brengt. Een “woord” dat vrij z’n gang kan gaan, dat niet voor niets gesproken wordt.

Het kan dat omdat het geen geklets is, omdat het een basis heeft, omdat het vast staat als een huis.

Dat laatste drukken de twee overgebleven woorden uit, namelijk nadàr en nèdèr. Nadàr betekent een ‘gelofte doen’ en nèdèr de ‘gelofte’ zelf, de ‘eed’ die je doet en het ‘offer’ dat je brengt om die gelofte te bekrachtigen. Als je iets belooft, moet je het doen. Dat geldt voor ons en ook voor God.

7. Alle woorden met de stam rēsj en dalèth

In het vorige hoofdstuk kon je zien hoe rijk het Hebreeuws is. Eén tweeletterige stam is een veld van betekenissen. Al die betekenissen horen bij elkaar, verduidelijken elkaar.

Toch is ook dit nog maar de helft van het verhaal. In hoofdstuk 4 schreef ik dat elke tweeletterige stam haar tegenpool heeft. De tegenpool van dalèth - rēsj is rēsj - dalèth.

Ook die tegenpool is weer een veld met betekenissen. Om dat veld in kaart te brengen moet ik opnieuw mijn Hebreeuwse woordenboek pakken en alle grondwoorden opzoeken die:

  • De tweeletterige stam rēsjdalèth bevatten.
  • Een of meer bedieningsletters hebben die rond deze stam staan.

Al die woorden heb ik weer gegroepeerd in thema’s. Thema’s die, zoals je zult zien, het tegengestelde zijn van de thema’s van dalèthrēsj:

7.1. Een mooie buitenkant

Het eerste grondwoord dat ik van onze tegenpool wil behandelen is radàd. Dit woord komt maar in één Bijbelvers voor. In dat vers gaat het over de deuren die naar de devīr leiden, het allerheiligste gedeelte van de tempel. Deze deuren waren van houtsnijwerk waarop een laag goud was aangebracht.

Rabàd, het tweede woord, komt ook maar éénmaal in de Bijbel voor. Daar gaat het over een vrouw die de prachtige deken van haar bed beschrijft en een man uitnodigt bij haar in bed te komen liggen.

In beide gevallen gaat het over een mooie buitenkant. Die mooie buitenkant is over iets uitgespreid. Hiervoor wordt het woord radàd of rabàd gebruikt. Radàd betekent namelijk ‘uitbreiden’ en rabàd ‘spreiden’.

Een wat moeilijker te plaatsen woord is barod. Barod komt tweemaal in de Bijbel voor en wordt vertaald met ‘bont’.18) Barod zegt iets over de bontgekleurde vacht van de dieren die bij Jakobs kudde horen.

Weinreb vergelijkt deze bontgekleurde vacht met het veelkleurige kleed van Jozef.19)

Steeds gaat het hier dus om de buitenste laag, dat het tegengestelde is van het centrum van paragraaf 6.1.

7.2. Verdreven, op de vlucht zijn

Het woord roed betekent ‘onrustig zijn, (af- en rond)dwalen, (rond)zwerven’. Het betekent ook ‘verwaarlozen (van God)’.

God is het centrum. Als je Hem vergeet, raak je je basis kwijt. Zonder basis voel je je niet meer op je gemak en ga je ronddolen.

Maroed is deze doler zelf. Maroed betekent namelijk ‘dakloze, voortvluchtige’. Daarnaast betekent het ‘verdrevene, vervolgde’. Als je je basis kwijtraakt, ben je nergens meer veilig.

Er is hier dus geen plek waar je kunt blijven, zoals in paragraaf 6.2 het geval was.

7.3. Verborgen houden

Door je vluchtgedrag raak je steeds meer verwijderd van het centrum. Dat centrum wordt onzichtbaar voor je.

Dan komen we weer bij het woord radàd, dat met de laag goud op het houtsnijwerk in de tempel te maken had. Behalve ‘uitbreiden’ betekent dat ‘bedekken’. De laag goud houdt namelijk alles wat er onder zit verborgen.

Iets dergelijks wordt uitgedrukt door het woord radīd. Radīd is een ‘dunne, wijde bedekking (van het vrouwelijk lichaam)’, een ‘sluier’. Ook hier wordt dus iets verborgen gehouden, in dit geval het lichaam van een vrouw.

In de stam die haar tegenpool vormt, wordt er juist iets uitgestraald. Dit thema besprak ik in paragraaf 6.3.

7.4. Neerdalen

Je vlucht niet naar de top maar naar beneden.

Dat drukt het woord jaràd uit. Jaràd betekent dat je ergens naar toe ‘gaat’, naar toe ‘gebracht’ wordt, dat je ergens ‘komt’ waar het lager is dan eerst. Je wordt ‘naar beneden geleid’, ‘naar beneden gezonden’, je ‘stroomt, valt’ er naar toe, je ‘daalt neer’.

Iets dergelijks wordt uitgedrukt door morad. Morad betekent namelijk ‘neervallen, helling’. Morad kan ook ‘bloemslinger’ betekenen. Dat laatste heeft te maken met versierde voorwerpen in de tempel die met de reiniging te maken hebben.

In Israël is er ook een rivier die zo heet. Dat is de Jàrden, de Jordaan. Die ontspringt in de bergen en daalt af naar het laagste punt op aarde, de Dode Zee.

Een gewelddadige vorm van afdalen wordt uitgedrukt door de woorden baràd en barad. Baràd betekent ‘hagel’ en barad betekent ‘hagel’ of ‘hagelsteen’. Een regen van hagelstenen is één van de slagen die God Mitsràjim, ‘angstrijk’, toebrengt omdat de Farao de Israëlieten, die als slaven voor hen werken, niet vrij wil laten.20)

Alles wat onder de donkere hagelwolken blijft en weigert dekking te zoeken, wordt door de hagelstenen geteisterd.

Dit alles is het tegendeel van wat we in paragraaf 6.4 besproken hebben. Daar gaat het juist om het hoge en de weg omhoog.

7.5. In diepe slaap liggen

In een lage positie kun je niet zelfstandig je weg gaan.

Radàm betekent zelfs dat je je ‘niet (kunt) bewegen’, dat je ‘afgestompt, bedwelmt, verdoofd, bewusteloos’ bent, dat je ‘in diepe slaap neerligt’.

De toestand waarin je dan bent, noemt de Bijbel thàrdemah. Thàrdemah betekent ‘loomheid, slaperigheid, verdoving’. Ook is het de ‘diepe slaap’ die Adam, de eerste Bijbelse mens, overviel toen zijn vrouwelijke helft van hem werd afgesplitst. Toen Adam uit die slaap wakker werd, was hij nog maar een halve mens.21)

Dan is er nog het woordje nerd. Nerd is het geurige gras dat de Bijbel ‘nardus’ noemt. Vlak voor Jezus zou sterven, zalfde een vrouw hem met nardusmirre.22)

Steeds gaat het hier om een toestand waarin je zelf je weg niet kunt gaan, een toestand waarin anderen voor jou je weg bepalen of waarin er helemaal niets gebeurd. Het tegengestelde van wat ik in paragraaf 6.5 beschreven heb.

7.6. Onderworpen zijn

Als je je weg niet kunt gaan, bepalen anderen wat er met je gebeurt. Dat begint dan met radah. Radah betekent ‘nemen, grijpen’.

Als je leven eenmaal in “andere handen” is, kan zo iemand met je doen wat hij wil. Die toestand wordt uitgedrukt door radàh. Radàh betekent ‘bedwingen, onderwerpen, beheersen, regeren, onderdrukken, vertrappen.’

Ook radàd kan ‘onderwerpen, vertrappen’ betekenen. Radàd was het woord dat te maken had met de goudlaag op het houtsnijwerk in de tempel. De kunstenaar moet dat goud eerst met zijn gereedschap in de vorm brengen die hij wil.

Behalve radàd is ook jaràd een woord dat we eerder gezien hebben. Jaràd betekende ‘naar beneden brengen’. Dat kan ook op een gewelddadige manier gebeuren. Jaràd betekent daarom ook ‘bedwongen, neergehaald, neergeworpen, neergedrukt zijn’.

Soms kan men aan je zien dat je van een ander bent. Je draagt dan een ‘halsketting’. Het Hebreeuwse woord hiervoor is rabīd. Toen de Farao Jozef tot zijn onderkoning maakte, deed hij hem een rabīd om.23)

Alle woorden van deze paragraaf vormen de tegenpool van de woorden die ik in paragraaf 6.6 besprak.

7.7. In opstand komen tegen

Al die pogingen van de ander om jou zijn wil op te leggen, roepen een tegenreactie op. Die tegenreactie wordt uitgedrukt in de woorden mèrèd, màrdoeth en maràd.

Mèrèd betekent ‘koppigheid, opstand’, màrdoeth betekent ‘koppig, hardnekkig, weerbarstig’ en maràd betekent ‘koppig, hardnekkig, weerstand bieden tegen, in opstand komen tegen, ongehoorzaam zijn aan’.

Steeds gaat het om een verzetshouding.

In een situatie waarin je je centrum verloren hebt, heb je geen steun meer aan wat God zegt en tot stand brengt, zoals ik dat in paragraaf 6.7 besproken heb. In plaats van Gods woord kun je alleen nog maar gebruikmaken van een tegen-woord, een woord dat je gebruikt om de ander van je lijf te houden.

8. De poort van de dalèth en de rēsj

In de vorige hoofdstukken heb je gezien hoe rijk het Hebreeuws wordt als je met tweeletterige stammen aan het werk gaat.

Er zijn zoveel woorden de revue gepasseerd dat het nuttig is om dat alles nog eens samen te vatten:

Al die betekenissen hebben met elkaar te maken.

Toch is het moeilijk om dat alles in één enkele zin te omschrijven. Dat geldt al voor iedere stam afzonderlijk, laat staan voor de tegenstelling die ze vormen.

Samen vormen deze stammen een poort, maar zoals alles op aarde verschijnt ook deze poort als een tweeheid. Hoe kom je dan tot de eenheid?

9. De Naam

De poort van de dalèth en de rēsj is nog maar één van de tweehonderd eenendertig poorten. En het is nog een makkelijke stam ook.

Laten we terugkeren naar één van de woorden waar alles mee begon, naar het naamwoord davar, dat ondermeer ‘woord’ betekent.

Davar bestaat uit de letters dalèth, bēth en rēsj die samen een drieletterige stam vormen. Twee van deze letters zijn wortelletters, namelijk de dalèth en de rēsj.

Omdat wortelletters altijd op hun plek blijven, vormen die dalèth en die rēsj samen een tweeletterige stam. De bēth is een bedieningsletter en zorgt dus voor een betekenisnuance van deze stam.

Bij het Hebreeuwse woord rosj, ‘hoofd’, ligt het echter ingewikkelder. Dat woord bestaat maar uit één wortelletter, namelijk de rēsj. De andere letters, de alèf en de sjīn, zijn bedieningsletters. De rēsj hoort sowieso bij de tweeletterige stam, maar wat is de andere letter?

Dat is een bedieningsletter. Bedieningsletters kunnen namelijk, als dat nodig is, ook fungeren als stamletters. Ze kunnen alles zijn.24) Omdat er twee bedieningsletters zijn, namelijk alèf en de sjīn, zijn er twee tweeletterige stammen mogelijk.

Nog ingewikkelder ligt het bij het Hebreeuwse woord kathàv, dat ‘schrijven’ betekent. Dit woord heeft geen enkele wortelletter. Er zijn enkel bedieningsletters, namelijk de kàf, de thaw en de bēth. Er zijn hier dus drie tweeletterige stammen mogelijk.

In de volgende afbeelding vat ik dat alles nog eens samen:

Hoe meer bedieningsletters woorden bevatten, hoe moeilijker het is om dit woord een éénduidige betekenis te geven. Bedieningsletters zorgen ervoor dat letters in een netwerk van betekenissen terechtkomen.

Hoe meer bedieningsletters, hoe meer verbindingen er gevormd kunnen worden. Tot je terechtkomt in een gebied waar alles met alles in verband staat.

De Sefer Jetsirah spreekt dan over de “Ene Naam”, waar alle woorden uit voortkomen. Die Naam is de Naam van God die je schrijft als JHWH.

JHWH bestaat uit een jōd, een , een waw en nog een .

Dat zijn allemaal bedieningsletters. Uit dit woord kun je dus vele tweeletterige stammen maken.

Twee van die stammen zijn - waw en waw. Dat zijn tegenpolen van elkaar. Tegenpolen die samen een poort vormen. Hier worden ze echter in één woord met elkaar verbonden. De Naam van God verbindt namelijk alles. Dus ook tegenpolen.

Behalve de jōd, een en een waw beschouwt de Joodse Overlevering ook de alèf als een letter van de Naam van God. De alèf kun je namelijk ontleden tot twee jōds en een waw. De getalswaarde van die letters is 26, evenals de letters van de Naam JHWH. De alèf is dus de Naam JHWH in een notendop.25)

Het getal dat bij de alèf hoort is de 1. De alèf staat dus voor de éénheid.

In de volgende afbeelding heb ik dit alles op een rij gezet:

Deze vier letters zijn bedieningsletters, grammaticale letters en ook nog letters van de Naam van God. Het zijn hele bijzondere letters. Letters die iets uitdrukken dat eigenlijk helemaal niet kan bestaan, maar er toch is.26)

Het zijn de letters van de éénheid. Die éénheid is het hart van alle tweehonderd eenendertig poorten. Naar deze éénheid is binah, het ‘inzicht’ waarmee je de bedieningsletters gebruikt, eigenlijk op zoek.

10. Verwante documenten

1)
In dit geval wordt de bēth niet als een b maar als een v uitgesproken. Zie De letters en de mens.
6)
Zie ook Het getal.
7)
Zie Weinreb, F (1993), Het Hebreeuwse Alfabet, Les 11, p. 2.
8)
De Sefer Jetsirah, het ‘boek van de vorming’, wordt wel als het oudste Kabbalistische boek gezien.
10)
Zie Weinreb, F (1993), Het Hebreeuwse Alfabet, Les 11, p. 2, 3.
11) , 13)
Weinreb, F (1993), Het Hebreeuwse Alfabet, Les 10, p. 41.
14)
Zie Weinreb, F (1993), Het mensbeeld in de Kabbala, p. 49-55.
15)
In dit geval wordt de kaf niet als een k maar als een ch uitgesproken. Zie De letters en de mens.
17)
In dit geval wordt de niet als een p maar als een f uitgesproken. Zie De letters en de mens.
19)
Weinreb, F, (1976), De Bijbel als Schepping, p. 378-380.
24)
Zie Weinreb, F (1993), Het Hebreeuwse Alfabet, Les 10, p. 41.
26)
Zie Weinreb, F (1993), Het Hebreeuwse Alfabet, Les 10, p. 42.