Site-hulpmiddelen

Gebruikershulpmiddelen


Bestaat waarheid?

1. De waarheidsvraag

De waarheidsvraag is volgens mij de belangrijkste van alle vragen.

Als waarheid niet bestaat, verandert alles wat ik beweer automatisch in een vraagteken. Ik kan dan zelfs geen serieuze reden meer bedenken om verder te schrijven. Hooguit zou ik kunnen proberen je aandacht vast te houden door leuke of spannende dingen te schrijven. Te schrijven voor de “fun”. “Fun” zolang het duurt, want alles is drijfzand.

Als waarheid niet bestaat, is alles wat ik doe, zeg of denk zinloos. Het leidt namelijk nergens meer toe.

Als waarheid niet bestaat, kan ik nergens meer op vertrouwen en moet ik het in mijn eentje zien te redden in een moeras van leugens.

vraagtekens

Als waarheid wel bestaat, zijn alle andere vragen er nog steeds. Dan weet ik nog steeds niet of God wel of niet dood is, of onze instituties wel of niet verdwijnen, of het wel of niet afgelopen is met de man. Maar dan is er wel een basis om op een zinnige manier met deze vragen bezig te zijn. Het antwoord doet er dan namelijk toe.

Waarheid is een fundament. Waarheid geeft mij een grond onder mijn voeten. Waarheid geeft mij de mogelijkheid iets zinnigs tegen je te zeggen.

Zonder waarheid zak ik weg. Zonder waarheid word ik een drenkeling in de oceaan van het leven. Zonder waarheid kan ik hooguit proberen de tijd die mij nog rest zo aangenaam mogelijk te maken.

De waarheidsvraag is dus een dringende vraag.

Op zo’n vraag kan ik natuurlijk geen gemakkelijk antwoord geven. Dat ga ik hier dan ook niet doen. Integendeel, ik zal deze vraag tot het einde toe laten staan. Net als de vraag of er wel of niet een God is, of onze instituties wel of niet verdwijnen, of het wel of niet afgelopen is met de man.

Ik wil laten zien wat het betekent als er geen waarheid bestaat, als God dood is, als er geen instituties meer zijn, als de man verleden tijd is. En ik wil ook laten zien wat het betekent als dat niet zo is. Daarvoor heb ik de vier vragen geschreven.

2. Waarheid en het woord

Onze voorouders geloofden vast dat waarheid bestaat. Dat merk je al als je de wortels van het woordje waarheid gaat bekijken. Volgens het Etymologisch woordenboek van het Nederlands van M. Philippa en anderen, schreven zij waarheid als wārheit. Wārheit is afgeleid van wār, dat ‘waar, juist, oprecht, betrouwbaar’ betekent.

Waarheid was voor onze voorouders dus iets waarvan je op aan kon. Natuurlijk konden ook zij elkaar bedriegen, maar dan wisten ze dat ook. Dat ze zoiets “bedrog” noemden, bewijst alleen maar dat ze in waarheid geloofden.

Waarheid had voor hen niet alleen maar te maken met wat ze dachten of zeiden en wat anderen daarvan dachten en zeiden. Waarheid was voor hen niet alleen iets dat “in je hoofd” zat. Waarheid was voor hen iets wat écht bestond.

Kijk maar eens naar het oude Latijn. Dat gebruikt voor waarheid het woordje vērus. Volgens de Pocket Latin Dictionary van Langenscheidt betekent vērus niet alleen ‘waar, juist, echt’, maar ook ‘werkelijk, feitelijk, gegrond’.

Waarheid is waarheid omdat ze een feit is en een feit kun je niet ontkennen.

Daarbij was waarheid een gemeenschapsgebeuren. Dat merk je als je woorden gaat bekijken die verwant zijn met het woordje wār, namelijk wāre, wāra en vārar.1) Wāre betekent ‘waarborg’, wāra ‘verdrag, trouw’ en vārar ‘gelofte’.

De waarheid spreken was voor oude Europeanen dus een officieel gebeuren. Wat je zegt, kunnen anderen horen. Daarom kunnen ze je er ook aan houden.

Wāre, wāra en vārar zijn alle drie afgeleid van uer, wat ‘vriendelijkheid’ of ‘vriendelijkheid bewijzen’ betekent. Het gebeuren dat waarheid is, speelt zich dus af tussen vrienden. Als vrienden echte vrienden zijn, zullen ze dat wat ze elkaar zeggen, nooit herroepen.

Als je iets zegt, moet dat sowieso waar zijn. Wort, ‘woord’, komt van dezelfde stam als wār ‘waar’, namelijk uer.2) Woorden zijn voor onze voorouders dus pas woorden als er niet aan getornd kan worden.

Er is een verband tussen wort en de woordjes vratá en urvāta. Vratá betekent ‘gelofte, bevel’ en urvāta ‘bepaling’. Woorden werden dus beschouwd als wetten.

Om dit alles samen te vatten:

Volgens onze voorouders bestaat waarheid en kun je op woorden bouwen.

3. Èmèth en davar

Als je woorden kunt vertrouwen, kun je ook boeken vertrouwen. Eén boek is er in onze westerse cultuur altijd uitgesprongen. Dat boek werd “het Boek der boeken” genoemd. Wij kennen het als de Bijbel.

Het eerste en oudste deel van die Bijbel is oorspronkelijk in een niet-westerse taal geschreven. Het Hebreeuws. Het was een boek van de joden en heette bij hen de Hebreeuwse Bijbel.

Wat zegt die Hebreeuwse Bijbel over waarheid?

Laten we eerst eens kijken naar het Hebreeuwse woord voor waarheid. Dat is èmèth. Behalve waarheid betekent èmèth ‘oprechtheid, betrouwbaarheid, zekerheid, vastheid, duur, veiligheid, geloof’. Veel van deze woordjes kwamen bij de bespreking van het Oudnederlandse wār al aan bod. Het woordje “geloof” is echter nieuw.

Tegenwoordig associëren we “geloof” niet meer met waarheid. “Geloof” heeft voor ons eerder met vage fantasieën te maken. Volgens de Hebreeuwse Bijbel is “geloven” echter iets dat je zeker weet.

Je weet het zeker omdat de wóórden waarop dit geloof gebaseerd is, betrouwbaar zijn. Het Hebreeuwse woordje voor “woord” is davar. Naast “woord” betekent davar ‘bevel, rechtsgeding, belofte’. Evenals wort is ook davar dus een woord dat tegelijkertijd een wet is.

Davar betekent echter ook ‘gebeuren, zaak’. Davar is een woord dat in dáden wordt omgezet en een záák wordt. Davar is een woord dat iets schept.

In de Hebreeuwse Bijbel is davar in eerste instantie iets dat God doet. God is volgens de Hebreeuwse Bijbel de Schepper. Hij schept iets door woorden te spreken. Er ontstaat dan iets wat met die woorden correspondeert. Hij zegt bijvoorbeeld or, ‘licht’, en er is ‘licht’.

Kort samengevat:

4. Alèthés en de Lógos

In de eerste eeuw van onze jaartelling kreeg deze Hebreeuwse Bijbel een vervolg. Dit vervolg heet het Nieuwe Testament.

Het Nieuwe Testament is geschreven door joden die men “christenen” noemde, joden die geloofden dat hun volksgenoot Jezus de belichaming van de Hebreeuwse Bijbel was.

Het Nieuwe Testament is een Grieks commentaar op die Hebreeuwse Bijbel. Met dit commentaar probeerden de schrijvers die Bijbel in het Griekse milieu te introduceren. Later voegden Griekse christenen dat commentaar toe aan de Hebreeuwse Bijbel. Zo ontstond wat wij tegenwoordig “De Bijbel” noemen.

Die Bijbel werd eeuwenlang het “woord der waarheid” genoemd.

Eeuwen daarvoor dachten de Griekse filosofen al na over de waarheid. Hun woord voor waarheid was alèthés. Volgens de Pocket Greek Dictionary van Langenscheidt betekent alèthés ‘waar, oprecht, echt’, maar ook ‘werkelijk, feitelijk’.

Net als onze Nederlandse voorouders en net als de joden die de Hebreeuwse Bijbel schreven, was waarheid voor hen meer als iets wat in het hoofd omgaat. Waarheid was voor hen iets werkelijks.

Vroeger werden “waarheid” en “werkelijkheid” standaard aan elkaar gekoppeld. In hoofdstuk 1 van zijn syllabus over antieke wijsbegeerte schrijft Herman de Ley:

‘Er bestond.. nog een zeer nauwe samenhang tussen taal en werkelijkheid.. tussen wat iemand.. als ‘waarheid’ uitsprak en de ermee corresponderende.. ‘werkelijkheid’’.

In hoofdstuk 6 schrijft hij dat voor alle filosofen tot Kant echte kennis alleen mogelijk was als er:

’Buiten ons bewustzijn.. “zijnden” zijn, die de.. objecten vormen van die kennis’.

Als waarheid dus in de echte werkelijkheid bestaat.

Maar je mag haar niet vergeten. Alèthés is het tegengestelde van lèthè dat volgens Langenscheidt ‘ontsnappen aan iemands aandacht, verborgen zijn, onopgemerkt zijn, vergeten’ betekent. Als je de waarheid vergeet, kom je in een schijnwereld terecht.

Eén van de meest centrale begrippen in de Griekse filosofie is lógos, dat ‘woord, rede(nering), taal’ betekent. Volgens De Ley is lógos afgeleid van légein, wat ‘bijeenverzamelen’ betekent.

De Grieken zagen de lógos als een samenbindend principe. In de lógos komt alles bij elkaar, wordt alles één. Het enige wat wij, mensen, hoeven doen is ons daarvoor openstellen. Als we bereid zijn met elkaar een dialoog aan te gaan, kan de lógos zijn werk doen. In Plato’s boeken bijvoorbeeld, praten alle personages met elkaar. Tijdens het gesprek komen ze steeds dichter bij de waarheid.

En daarmee komen ze ook steeds dichter bij elkaar. De Griekse filosoof Isokrates beschreef de lógos als het fundament van de Griekse cultuur. Door de lógos kon men niet alleen kennis vergaren, maar was men ook in staat om met elkaar samen te leven.

Kort samengevat:

Later koppelde Johannes, één van de schrijvers van het Nieuwe Testament, het begrip lógos aan zijn volksgenoot Jezus. Daarmee verkondigde hij dat Jezus de waarheid belichaamt en daardoor alles en iedereen één kan maken.

Als vormend principe past de lógos goed bij het Hebreeuwse davar, dat het scheppende Woord van God is.

Davar, ‘woord’, is verwant met het woordje doer. Doer betekent ‘verblijf, woning’ en ook ‘cirkel’. Door het Woord kun je je hier op aarde thuisvoelen, leef je in een wereld die klopt.

Daarom konden latere christenen in dat Woord, in die Jezus, de stichter van hun christelijke cultuur zien. Zo werd voor hen het geloof in de God van de Bijbel een feit. Een feit dat tot aan de Franse Revolutie nauwelijks betwijfeld werd.

5. Waarheid volgens Nietzsche

De Franse Revolutie bracht een nieuw soort mensen voort. Mensen voor wie het christelijk geloof een achterhaald, een premodern verschijnsel was. Modern als ze waren geloofden ze nog wel in waarheid, maar dat was voor hen wetenschappelijke waarheid.

Nietzsche, de vader van het postmodernisme vond dat echter inconsequent. Volgens hem valt met het geloof in God ook het geloof in de waarheid in duigen.

De modernisten uit Nietzsches tijd snapten dat niet. Die hadden God uit hun cultuur verwijderd, maar dachten vervolgens dat ze door konden leven alsof er niets aan de hand was.

Volgens Nietzsche was God echter het hart van het systeem. Als je dat hart eruit haalt, valt het hele systeem uit elkaar.

In zijn aantekeningen, die in Herwaardering van alle waarden verzameld zijn, laat Nietzsche zien wat de consequenties zijn van het atheïsme, van het geloof dat God niet bestaat.

Hoofdstuk 2 van het eerste boek van dat werk heet De wil tot ‘waarheid’. Waarheid met aanhalingstekens dus. Want zonder de God van de waarheid is het volgens Nietzsche ook afgelopen met de waarheid zelf.

Als je niet gelooft in een Schepper die jou en dat wat je denkt en waarneemt op elkaar afgestemd heeft, hoe kun je er dan zeker van zijn dat je hersenen en je zintuigen je niet bedriegen?

Logica is volgens Nietzsche geen feit maar een aanname. Wij nemen aan dat onze gedachten elkaar logisch opvolgen. Wij nemen aan dat de dingen in de wereld zich logisch voltrekken. Niet omdat dat zo is, maar omdat we anders niet kunnen leven.

De echte wereld is ‘de vormeloze, onformuleerbare wereld van de chaos der sensaties’.3) Daarin is alles ‘vloeibaar, ongrijpbaar, wijkend’.4) Daarin weet je niet waar het ene ophoudt en het andere begint. Daarin loopt alles in elkaar over.

In zo’n warboel kunnen we niet leven. Daarom hebben we de bonte wereld die we waarnemen in ons hoofd ‘vereenvoudigd, geschematiseerd, geduid’.5) Gevallen die iets gemeenschappelijks hebben, schakelen we gelijk. We maken begrippen, wetten, vormen, soorten, en “zien” die vervolgens in de wereld. Zonder rangschikking kunnen we de dingen niet eens herkennen, laat staan begrijpen. Denken, zegt Nietzsche, is een middel ‘om het gebeuren te benoemen, te ordenen, handzaam voor ons gebruik te maken’.6) En waarheid is ‘de wil om heer en meester’ over dat gebeuren te worden.7)

En nu “lijkt” de wereld voor ons logisch. Niet omdat ze logisch is, maar omdat wij ‘haar eerst gelogiseerd hebben’.8) Logica is ‘als vergemakkelijking bedoeld: als middel tot uitdrukking - niet als waarheid’.9)

Door logisch te redeneren, voelen we ons in onze wereld op ons gemak. Daarbij helpt ons ons geheugen. In de chaos van het nieuwe zoeken wij ‘iets bekends’ waaraan wij ons kunnen ‘vasthouden’. ‘Zodra ons in het nieuwe iets ouds wordt aangewezen zijn wij gerustgesteld’.10)

We vergelijken het nieuwe met het oude en zoeken naar logische verbanden. Alles wat gebeurt, moet een oorzaak hebben, denken we. Er moet iets aan het werk zijn, iemand aan het werk zijn.11) Zo, zegt Nietzsche, komen we op het idee dat er ‘zielen’ zijn.12) Ikjes, die je kunt onderscheiden van hun omgeving.

Atheïsten hebben afgerekend met het “Grote Ik” van God, maar ze geloven nog wel in hun eigen ikjes. Die ikjes beschouwen ze als eenheden, afgeronde wereldjes, die niet met zichzelf in tegenspraak zijn, die zichzelf blijven, wat er om hen heen ook verandert. Ik ben ik en jij bent jij, en dat is maar goed ook. Anders zou het een soepzootje zijn.

Maar volgens Nietzsche ís de echte wereld nu juist een soepzootje.

In de echte wereld zijn er slechts krachten die op elkaar inwerken. In de echte wereld wisselt alles, spreekt alles elkaar tegen, is alles met elkaar in strijd.13) Zelfs natuurwetten bestaan niet echt, laat staan jouw identiteit. Wat jij “jezelf” noemt, is slechts het slagveld van elkaar bestrijdende krachten.

Nietzsche was zijn tijd ver vooruit. Zijn ongelovige tijdgenoten snapten niet waar hij zich druk over maakte.

In onze tijd krijgt hij echter steeds meer gelijk. Onze jongeren, die opgroeien met internet, komen er zappend, klikkend, knippend en plakkend achter dat hun identiteit niet vastligt. Dat de grenzen tussen wat ze willen en wat ze niet willen, tussen wat ze zijn en wat ze niet zijn, vaag zijn. De ‘aandacht’ die de Grieken zo belangrijk vonden is bij hen ver te zoeken. Eerst is er dit, dan dit, dan dit, dus waar zou je je aandacht op moeten richten?

waarheid bestaat in hun wereld niet.

Er zijn allerlei ogen’, zegt Nietzsche, ‘Dus zijn er allerlei ‘waarheden’; en dus is er geen ‘waarheid’.14)

Want zelfs die vele ‘waarheden’ bestaan niet echt. Dat wat wij “weten”, dat waarvan wij ons bewust zijn, is slechts de laatste schakel van een keten.15) Achter de wereld ‘van het zijn, van het ding, van louter vaste eenheden’ bevindt zich de wereld ‘van het worden, van de ontwikkeling’.16)

Wat wij het “typisch menselijke” noemen, bestaat uit ‘vervalsingen en uitleggingen’.17) Wij verlangen naar een wereld die één is, een wereld zonder kwaad, zonder onvolmaaktheid.18) Een wereld waar alles een bedoeling heeft. Maar volgens Nietzsche bestaat die wereld niet.

Kort samengevat:

Nu, honderd en twaalf jaar na de dood van Nietzsche, weten we hoe broos onze cultuur is als ze bedreigd wordt. En hoe gemakkelijk de basis van onze cultuur, onze taal, verzandt in gebrabbel. Misschien zijn we daarom zo bang. Want kunnen we nog wel functioneren als onze cultuur en onze taal het begeven?

6. Waarheid volgens Zerzan

Volgens de anarchist John Zerzan moeten we juist van die cultuur en die taal af. Volgens hem functioneren we zo belabberd omdát die cultuur en die taal er zijn. In zijn artikelen Taal: oorsprong en betekenis en Draaien op leegte verduidelijkt hij zijn visie.

30.000 jaar geleden, toen onze voorouders abstracte tekens in grotten kerfden, ging het volgens hem mis. 20.000 jaar daarna volgde de agrarische revolutie en niet lang daarna barstte het van de culturele symboliek. We gingen dieren temmen, we verbouwden de grond, bedachten het schrift, begonnen te tellen, legden de geschiedenis vast, organiseerden onze godsdiensten en verdeelden de arbeidstaken die we vroeger in ons eentje deden.

Wat de meeste mensen “vooruitgang” noemen, noemt Zerzan “verval”. En de schuld voor dit verval ligt bij ‘het instrument dat de symbolische wereld in het leven roept’. De taal.

Tot dan toe, zegt Zerzan, ervoeren we rechtstreeks het leven. Tot dan toe waren we open voor elkaar en deelden alles samen. De woorden bouwden echter schotten tussen onszelf en onze omgeving. Zo beroofden ze ons van de rijkdom van ‘veelkleurige en veranderde rijkdom’ die we om ons heen waarnamen. Sindsdien leven we meer tussen woorden dan in ons eigen lichaam of rechtstreeks met andere mensen.

Dat maakt ons bang. Ons gemeenschapsleven dreigt uit elkaar te vallen. Met onze culturele bouwsels proberen we weer greep op onze situatie te krijgen, maar de dwang die we daarmee uitoefenen, maakt het alleen maar erger. Dat kan ook niet anders, want al die bouwsels hebben met taal te maken en daar begon de ellende mee.

En nu zitten we met een wereld waarin alles en iedereen behandeld wordt als een ding. Die wereld is mogelijk gemaakt door het schrift, vindt Zerzan. Sinds wij schrijven, hoeven we namelijk niet meer rechtstreeks met elkaar te spreken. Zo kon er een heel gebied ontstaan zonder mensen.

De “verdinging” heeft ons krachteloos gemaakt. We zijn nu slechts onderdeeltjes van een maatschappelijke machine. Als ménsen kunnen we niet meer leven en we troosten ons voor dit gemis door van alles te kopen.

In zijn artikel Taal: oorsprong en betekenis haalt Zerzan twee Bijbelverhalen aan: het verhaal over de spraakverwarring en het verhaal over de verdrijving uit het paradijs

Het verhaal over de spraakverwarring gaat volgens Zerzan over de teloorgang van de directe communicatie. Die communicatie noemt Zerzan, de Lingua Adamica, de “echte” taal die nog uitdrukking gaf aan de rechtstreekse betekenis van de verschijnselen. Wij, mensen, verlangen daarnaar terug.

Maar sinds we symbolisch zijn gaan denken, zijn we elkaar en de wereld om ons heen kwijtgeraakt.

Daarover gaat het paradijsverhaal. Het paradijs staat voor de gemeenschap met elkaar en met de natuur. Die gemeenschap hebben we verloren. Daarom hunkeren we er zo naar.

Volgens Zerzan schuilt er veel waars in deze Bijbelverhalen. De godsdienst waarbinnen deze en andere verhalen functioneren wijst hij echter af.

Mensen werden volgens Zerzan godsdienstig toen zij het paradijs al verlaten hadden, toen ze talige wezens geworden waren, toen ze met hun woorden het goddelijke hadden losgemaakt van de natuur. Net als alle culturele bouwsels bedienen godsdiensten zich van talen. Hoe zouden ze ons dan kunnen terugbrengen naar het oorspronkelijke paradijs?

Het puurst vindt Zerzan nog de “primitieve” godsdiensten, de godsdiensten van de jagers-verzamelaars, die wij, beschaafde mensen, naar de uithoeken van de wereld verdreven hebben.

Die van pygmeeën bijvoorbeeld. Pygmeeën snappen niets van hun Bantoeburen en hun besef van goed en kwaad. Niet omdat het “slechtere mensen” zouden zijn, maar omdat ze nog niet bedorven zijn door de culturele bagage van hun medemensen.

Zerzan beschouwt deze pygmeeën en hun medejagers-verzamelaars als de resten van de mensheid zoals ze volgens hem eens is geweest. De mensheid die in het paradijs leefde en de Lingua Adamica sprak.

Hoe “beschaafder” mensen werden, hoe verder ze zich van dat paradijs en die paradijselijke communicatie af ontwikkelden. Ook het postmodernisme biedt hier geen oplossing. Volgens Zerzan blijven de postmoderne filosofen maar met taal bezig. En tegelijkertijd verliezen steeds meer stedelingen er hun belangstelling voor. Ze krijgen namelijk zoveel leugens voorgeschoteld dat ze er geen zin meer in hebben.

Kort samengevat:

Bestaat waarheid? Ooit heeft waarheid bestaan, zou Zerzan zeggen. Maar met onze talen had dat niets te maken. Wel met directe communicatie, maar hoe wij, mensen van nu, zo nog met elkaar zouden kunnen communiceren, zegt Zerzan hier niet.

7. Verwante documenten

3)
Nietzsche, Friedrich (1992), Herwaardering van alle waarden, Boek 1, aantekening 172.
4)
Idem, aantekening 167.
5)
Idem, aantekening 66.
6)
Idem, aantekening 111.
7)
Idem, aantekening 108.
8)
Idem, aantekening 105.
9) , 16)
Idem, aantekening 87.
10)
Idem, aantekening 124.
11)
Idem, aantekening 102.
12)
Idem, aantekening 63.
13) , 18)
Idem, aantekening 152.
14)
Idem, aantekening 171.
15)
Idem, aantekening 131.
17)
Idem, aantekening 133.