Site-hulpmiddelen

Gebruikershulpmiddelen


Lodebar

1. Inleiding

Het domein van deze website heb ik begin 2012 gekregen van Peter van Kranenburg. De naam “lodebar” stond toen al vast en de extensie “net” heb ik zelf gekozen. “Net” leek mij toepasselijk omdat mijn website een netwerk van aan elkaar gelinkte documenten moest worden.

De naam “lodebar” is indertijd gekozen door Peter en zijn broer Hans. Hun vader Jaap bracht hen op dat idee.

Lodebar is een Bijbels woonplaatsje. Lodebar komt driemaal in de Bijbel voor. Alle keren in het Bijbelboek 2 Samuel: tweemaal in 9:4,5 en eenmaal in 17:27.

Wat betekent deze Bijbelse plaatsnaam? Welke personen en verhalen uit de Bijbel kun je met die plaatsnaam in verband brengen? Wat hebben die oude Bijbelse mededelingen met jouw en mijn leven te maken? Deze vragen zal ik in dit document proberen te beantwoorden.

We zullen zien dat de toestand in dit Bijbelse plaatsje erg moeilijk is, maar ook dat er een weg loopt van dit plaatsje naar Jeruzalem, de plek waar alles volmaakt is.

Het document draag ik op aan Jaap van Kranenburg, die het over Lodebar had, maar ook over de weg van Lodebar naar Jeruzalem.

2. Wat betekent Lodebar?

In het Hebreeuws spreek je Lodebar uit als Lodəvar. Het woord Lodəvar bestaat uit twee delen:

  1. Lo
  2. Dəvar

2.1. Lo

Lo is een voorvoegsel dat gebruikt wordt voor ontkenningen. Je kunt het vertalen als ‘niet’.

Lo bestaat uit de Hebreeuwse letters lamèd en alèf.

Het beeld van de lamèd is de prikstok. Dat is een voorwerp waarmee een boer zijn runderen voortdrijft om de grond om te ploegen. Zo maakt hij de grond geschikt om het zaad te ontvangen dat hem uiteindelijk van voedsel zal voorzien. Met de lamèd bereidt je dus iets voor dat belangrijk is voor je voortbestaan.

Als voorzetsel betekent de lamèd ‘tot, in de richting van’. Met deze lamèd ga je ergens naar toe. In dit geval naar de volgende letter, de alèf. De alèf is de eerste letter van het Hebreeuwse alfabet. Deze letter staat voor de eenheid.

Alleen God is één.

In onze wereld is alles twee. In onze wereld heeft alles zijn tegenpool of keerzijde. Hier is licht maar ook duisternis, goed maar ook kwaad. Vanuit onze wereld kun je de eenheid niet bereiken. Wat je ook doet, hoe bedreven je je prikstok, je lamèd ook gebruikt, de weg naar de wereld van de eenheid, de wereld van God blijft afgesloten. Daarom betekent lo ‘niet’.

Andersom kan het wel. De wereld van de eenheid, de wereld van God, kan jou hier wel bereiken. Met Zijn lamèd, Zijn prikstok, maakt Hij jouw land, jouw leefwereld, geschikt om het zaad te ontvangen. Door dit zaad kan er in jouw wereld iets gaan groeien dat van God, van de eenheid komt.

De alèf en de lamèd vormen samen het woordje El. El betekent ‘God’.1)

Het omgekeerde van lo, ‘niet’, is dus El, ‘God’.

2.2. Dəvar

Na lo komt dəvar. Dəvar is verwant aan davar. Davar betekent ‘woord’. Niet zomaar een woord dat in de lucht blijft hangen, maar een woord dat iets doet, dat een ‘daad’ is. Een ‘daad’ die ergens toe leidt, die iets tot stand brengt, die een ‘zaak’ tot stand brengt.

Davar is het Woord van God. God spreekt woorden uit die iets doen en iets tot stand brengen. Gods woorden zijn scheppingswoorden.

Het woord davar bestaat uit de letters dalèth, bēth en rēsj.

Dit woord kun je nog verder ontleden tot de tweeletterige stam dalèth en rēsj. Je krijgt dan het woordje dor. Dit betekent ‘generatie’. Een generatie is een groep leeftijdsgenoten. Deze leeftijdsgenoten staan niet op zichzelf. Ze hebben ouders en kinderen. Generaties zijn pas generaties als ze in een doorgaande lijn staan.

In het verhaal van de Thorah, de kern van de Hebreeuwse Bijbel, spelen 26 generaties een rol. De 1e generatie is die van Adam, de mens waarmee de Thorah begint en de 26e is die van Mozes, de mens die de Thorah in zijn geheel van God hoort. Het doel van de generaties is dus de totstandkoming van de Thorah, van het Woord van God.

26 is ook de getalswaarde van JHWH, de Naam van God.

JHWH kun je vertalen als ‘Hij die er was, die er is en die er zal zijn’. Als JHWH trekt God met onze generaties mee tot het doel is bereikt, tot zowel Gods Woord als wij “af” zijn.2)

Een woordje dat verwant is aan dor is doer. Doer bestaat uit de letters dalèth, waw en rēsj. Ook bij doer is de tweeletterige stam dalèth en rēsj.

Doer betekent ‘woning, cirkel’. Een woning is een ruimte waarin je kunt leven, waarin je je thuis voelt, en een cirkel is iets volmaakts, iets dat klaar, dat “af” is. De ruimte waarin wij, mensen, kunnen leven, waar wij ons thuis, klaar, “af” kunnen voelen is het Woord van God. Het Woord is een kring rondom ons. Het Woord beschermt ons. Zonder dat Woord zijn we volstrekt weerloos.

Eén van de beelden die de Bijbel voor dit Woord gebruikt is de thevah. De thevah is een boot waarin wij veilig zijn als buiten de boel overstroomt.3)

Buiten het Woord moeten wij ons leven lang de golven trotseren tot onze krachten het begeven en we naar beneden zakken.

Binnen het Woord is er een bodem.

De letters waaruit dəvar bestaat, zijn de dalèth, de bēth en de rēsj. Het beeld van de dalèth is de deur, het beeld van de bēth is het huis en het beeld van de rēsj is het hoofd. Dəvar betekent dus dat je via de deur, door het huis naar het hoofd loopt. Het hoofd is dat wat het eerste, het voornaamste is. Het Woord brengt je dus naar dat waar alles om draait, dat waarmee alles begonnen is.

Het eerste woord van de Bijbel is bəresjīt. Daar zit het woordje rēsj, ‘hoofd’, in. Bəresjīt kun je vertalen met ‘in het hoofd’. In dit hoofd heeft God alles geschapen. Christenen noemen dit hoofd Jezus.

In de volgende afbeelding vat ik dat alles nog eens samen:

2.3. Lodebar

Lodebar betekent dus letterlijk ‘geen woord’. Lodebar is de situatie waarin het Woord van God er niet is. Waarin God niets zegt, niets doet, niets tot stand brengt.

Lodebar kun je ook vertalen als ‘geen woning’, ‘geen cirkel’. Lodebar betekent dat ik me nergens thuis voel. Dat ik niet verder kan leven en toch door moet modderen. Dat ik mijn best doe om “geschiedenis” te schrijven, maar dat elke bladzijde die ik “af” heb, als een propje in de prullenmand van de vergetelheid belandt.

Ik sta niet meer in een reeks van generaties die op weg is naar dat waar alles om draait. Ik ben een herfstblaadje dat van de “boom van de menselijke familie” is gewaaid.

Dat alles betekent Lodebar.

Lodebar is erger dan de woestijn. In de woestijn groeit niets, in de woestijn heb je dorst. Maar juist daar zendt God Zijn woord. En dan kun je toch weer verder leven. Niet voor niets hebben midbar, ‘woestijn’ en davar ‘woord’ in het Hebreeuws dezelfde stam. Lodebar betekent dat dit woord er niet was, niet is en nooit kan komen, dat het dus afgelopen is met mij.

Ik kan het Woord van God niet tot stand brengen. Mijn eigen hersenspinsels kunnen mijzélf niet eens helpen het leven door te komen. Dus jou kan ik daar al helemaal niet mee helpen.

Dat is de beginsituatie van mijn website.

3. Mefiboset

3.1. Wat betekent Mefiboset?

In het plaatsje Lodebar staat een huis. Het huis van iemand die Machir heet. Machir komt van de Hebreeuwse stam màchàr, dat ‘verkopen’ betekent. Machar is verwant aan mèchèr, ‘koopwaar’, ‘bezit’. Machir is dus iemand die iets bezit en dat wat hij bezit kan verkopen.

Machir is ook verwant aan michrèh, wat ‘kuil, groeve’ betekent. Een michrèh is dus een graf.

Machir is dus de eigenaar van een graf. Hij kan daarmee doen wat hij wil. Hij kan het graf verzorgen, maar het ook ruimen. De dode in het graf heeft geen stem in het kapittel.

Wie is die dode? Een mens die Mefiboset heet. Oppervlakkig gezien leeft deze Mefiboset nog, maar eigenlijk is hij al dood.

In het Hebreeuws spreek je Mefiboset uit als Məfivosjèth.4) Letterlijk betekent Məfivosjèth ‘uit (de) mond (van) bosjèth’. Bosjèth is ‘schande’. Mefiboset kun je dus vertalen als ‘uit (de) mond (van de) schande’.

Bosjèth, ‘schande’, is verwant met het woordje sjeth, wat ‘billen’ betekent. Mefiboset zou je dus ook kunnen vertalen als ‘dat wat uit de billen komt’. Mefiboset is een “stuk stront”.

Billen horen bij de “andere kant” van de mens, bij zijn “tegenkant”. De billen zijn de tegenpool van het gezicht. De billen zijn het antigezicht. Een gezicht heeft een mond, waaruit woorden komen. Uit de billen komt echter alleen maar viezigheid. Als het Woord er niet meer is, is er slechts viezigheid.

Mefiboset is een mens zonder Woord en dus eigenlijk geen mens meer. Hij noemt zich dan ook een dode hond.5) Een hond staat voor het verstand. Een dode hond is iemand die niets meer kan bedenken, voor wie de woorden ontbreken, voor wie het Woord ontbreekt.

Hoe is het zo ver met hem gekomen?

3.2. Een fatale val

Toen Mefiboset vijf jaar oud was, hoorde zijn amàn, zijn ‘verzorgster’, het nieuws dat Mefibosets vader Jonatan en zijn grootvader Saul gedood waren door de Filistijnen.

Grootvader Saul was de koning van Israël, dus het kleine prinsje Mefiboset moest uit het zicht zijn voordat de Filistijnen zouden komen om hem af te maken. Zijn amàn pakte het prinsje op om met hem weg te vluchten, maar de schrik had haar zo te pakken dat ze hem uit haar handen liet vallen.

Mefiboset plofte op de grond en was voor zijn verdere leven kreupel aan beide voeten.6)

Een amàn is veel meer dan een verzorgster. Een amàn is iemand die je alles geeft wat je nodig hebt om te kunnen leven, iemand die je voedt en koestert, iemand die voor je zorgt en die je steunt, iemand die je trouw blijft, waar je altijd op kunt vertrouwen.

Amàn is verwant met amen, dat ‘vast, waar, betrouwbaar, zeker’ betekent. Met dit woordje eindigt elke jood of christen zijn gebeden tot God. Daarmee spreekt hij zijn vertrouwen uit dat er Iemand is die hem om hulp hoort roepen.

Amen is verwant met èmèth, het woordje voor waarheid, dat de basis voor alles is.

Amàn komt van em wat ‘moeder’ betekent. Een em is iemand waarin je groeit voordat je geboren bent en die je ook daarna nog ontelbare malen in haar armen sluit.

Em betekent ook ‘volk’. Een volk is geen optelsom van individuen die elk hun eigen gang gaan en zichzelf moeten redden. Een volk is een moeder waar je van op aan kunt als je het niet meer redt.

Het woordje em bestaat uit de letters alèf en de mēm. In het woord amàn komt daar aan het slot nog een noen bij. De noen is de wereld van God, de hemel. Een amàn is dus een hemelse moeder, een supermoeder. Maar deze supermoeder heeft Mefiboset laten vallen.

Eerst had ze hem opgetild. Nasa, staat er in het Hebreeuws. Nasa is verwant met nasi, wat ‘prins’ betekent.

De supermoeder wilde Mefiboset behandelen als een prins, maar ze was zo ontdaan van de boodschap van de dood van Mefibosets vader en grootvader dat ze het jochie heeft laten vallen. ‘Vallen’ is de vertaling van het Hebreeuwse woord nafàl. Nafàl is verwant met nèfèl, wat ‘ontijdige geboorte, abortus’ betekent.

Mefibosets supermoeder heeft gefaald. Dat wat een vaste bodem leek, bleek drijfzand te zijn. Als een blok viel Mefiboset naar beneden. Als een afgestoten foetus lag hij op de grond. Nooit kon hij uit eigen kracht meer opstaan. Hij was verlamd aan zijn voeten, zijn rəgalīm.

Rəgalīm kunnen ook schaamdelen zijn. Mefiboset kon zijn weg hier niet gaan en hij kon hier ook geen kinderen verwekken.

Het was afgelopen met ons prinsje. Zijn plek was Lodebar, de plek zonder Woord. Zijn huis was het graf. Zijn anker was gebroken:

Deze tekening is gemaakt door Leni van Marion-Kraaijeveld en staat op haar website “mensbootje.nl”

Een anker is een teken van hoop.7) Elk levensscheepje heeft zo’n anker nodig. Een anker dat verbonden is met de plek waar God is, waar het Woord van God is.

Zonder anker drijft het levensscheepje doelloos de toekomst tegemoet. Tot de zon ondergaat en het nacht wordt.

4. Saul

4.1. Saul wordt koning

Mefibosets grootvader is Saul. Saul is de eerste koning van het “beloofde land”, het land dat God de Israëlieten in de Bijbel beloofd had.

God wil dat je koning wordt, zei de profeet Samuel tegen hem. Saul vond dat maar niks. Mijn voorvaders stellen niets voor, zei hij, dus wie kan ik nu helemaal zijn?8) Toen Samuel Saul voor wilde stellen aan het volk, verstopte hij zich achter de bagage. Saul had een minderwaardigheidscomplex.

Toen zijn volksgenoten hem achter de bagage vandaan haalden, bleek echter dat hij met kop en schouders boven iedereen uitstak. Hij werd dan ook met gejuich als koning begroet.9)

Zelf voelde Saul zich geen koning. Na de beëdiging ging hij snel terug naar zijn huis in Gibea om zijn boerenwerk weer op te pikken.

Saul zag overal als een berg tegenop. Over alles dacht hij na en stelde hij vragen. De Hebreeuwse uitspraak van Saul is Sjaoel.10) Sjaoel is verwant met het woordje sjaàl, wat ‘vragen’ betekent.

Mijn website begint met vragen. Mijn website begint dus eigenlijk met Saul.

4.2. Koning Slang

Op een keer, toen hij achter de runderen in het veld liep, hoorde Saul dat koning Nachas het stadje Jabes belegerd had. In het Hebreeuws spreek je Nachas uit als Nachasj.11) Nachasj betekent ‘slang’. “Koning Slang” had de inwoners van Jabes gezegd dat ze zich aan hem uit moesten leveren. Als “dank” zou hij hen dan stuk voor stuk het rechteroog uitsteken.

Rechts is in het Hebreeuws jamīn, wat ‘voorspoed’ betekent. Rechts is de kant waar de zon opkomt, de goede kant. Zonder rechteroog zouden de inwoners van Jabes alleen nog maar het kwade kunnen zien.

De Hebreeuwse uitspraak van Jabes is Javesj. Javesj komt van bosj, wat ‘schande’ betekent. Jabes betekent dus ‘hij schaamt zich’.12)

Toen Saul de plannetjes van koning Slang vernam, voer de Roeàch, de kracht, de Geest van God, in hem. Eindelijk voelde Saul dat hij een koning was. Hij deed de naam van zijn clan Benjamin, ‘zoon van de rechterkant’, eer aan en trommelde zijn volksgenoten op om samen met hem de inwoners van Jabes te behoeden voor het verlies van hun rechteroog.

Nog even en het was afgelopen met koning Slang.13)

4.3. Zomaar

De oorlogen die in deze en andere Bijbelverhalen beschreven worden, zijn geestelijke oorlogen. Oorlogen tegen krachten die onze positie als afspiegeling van God willen ondermijnen.

God wil dat wij, mensen, in een paradijs zullen leven. Hij belooft ons dat paradijs. Hij wil ons er zelf naar toebrengen. Als we dat “beloofde land” betreden, blijken daar echter krachten te huizen die ons het geluk misgunnen. Met deze krachten moeten we vechten. Dat is de strijd van de koning van Israël en zijn soldaten. Israël betekent namelijk ‘Gods strijder’, ‘strijder van God’.

Eén van de ondermijnende krachten zijn de Filistijnen. In het Hebreeuws spreek je “Filistijnen” uit als Pəlisjthī.14) Pəlisjthī komt van palasj, wat ‘wentelen, rollen’ betekent.

In dit leven draait alles door zoals het altijd al gegaan is. Als je bijvoorbeeld iets goeds gedaan hebt, moet je daarvoor gecompenseerd worden, en als je iets fouts gedaan hebt, zul je de gevolgen daarvan moeten dragen. Als je dat laatste niet wilt, zul je je schuld moeten afschuiven op anderen. De Filistijnen staan dus voor de overtuiging dat er nooit iets wezenlijks zal veranderen.

Jonatan, de zoon van Saul en de vader van Mefiboset, was dat kringetje zat. Jonatan betekent ‘hij geeft’. Jonatan wilde een ander zomaar iets kunnen geven. Zomaar, zonder dat die ander dat meteen zou moeten compenseren.

Dat pikten de Filistijnen natuurlijk niet. Die kwamen aandenderen met 30.000 strijdwagens, 6000 ruiters en voetvolk dat niet eens te tellen was.

En daar stond Saul dan. Met 3000 bevende rietjes achter hem die niet eens wapens hadden om te vechten.15) Hun volksgenoten waren de holen al in gevlucht of hadden het land, het paradijs, halsoverkop verlaten.

Saul en zijn rietjes bevonden zich diep in het dal. In Gilgal, de plek waar de Israëlieten het land, het paradijs, indertijd waren binnengekomen.16) Hoog boven hen, op de berg, stonden de Filistijnen.

Samuel zou nog langskomen om Saul en zijn bibberaars namens God op pad te sturen, maar hij was laat, erg laat. Vier van de vijf Israëlieten achter Saul hielden het niet langer uit en kozen het hazenpad. Saul raakte in paniek en probeerde God zelf voor zijn zaak te winnen.

Maar dat werkt zo niet. Dan ga je zelf met de lamèd, met de “prikstok” aan de gang en zal je God nooit bereiken.17) Toen Samuel aankwam, was hij dan ook woedend.18)

Toch wilde Saul gaan vechten.

Sauls zoon, Jonatan, nam echter het voortouw. Hij klom samen met zijn wapendrager de berg op waar de Filistijnen waren. Een krankzinnige onderneming natuurlijk. De Filistijnen zagen het duo al van kilometers afstand aankomen.

Toen Jonatan eenmaal boven was en een twintigtal Filistijnen velde, raakte het hele leger in paniek.19) Ze sloegen zelfs de hand aan elkaar. Saul en zijn 600 mannen hoefden ze alleen maar achterna te snellen.

4.4. Een koning met een dak

Hierna gaf God Saul de opdracht Amalek te vernietigen. In het Hebreeuws spreek je Amalek uit als ’Àmaleq.20) ’Amal betekent ‘werken als een slaaf’ en het beeld van de qof, waarmee ’Àmaleq afsluit, is ‘het oog van de naald’. Amalek betekent dus dat je je afbeult om door het oog van een naald te kruipen, het onmogelijke te doen.

Inwoners van Amalek geloven dat zij hier alles zelf moeten doen. Dat niets en niemand hen kan helpen.

Amalek is de doodsvijand van Israël, want Israël staat voor het geloof en geloof verwacht alles van God.

Saul slachtte Amalek af, maar liet hun koning leven. Die koning heette Agag. Agag betekent ‘ik (maak er een) dak (op)’. Voor Agag bestaat slechts dat wat je kunt zien, horen en voelen. Daarachter is niets. Agag kijkt niet verder dan het dak dat hijzelf op zijn wereld aanbracht.

In die zichtbare, hoorbare, voelbare wereld geldt de wet van Amalek. Als je genoeg presteert, blijf je overeind, maar als je prestaties onder de maat blijven, kom je om. Er is geen God die jou te hulp schiet als je het moeilijk hebt. Zo’n God is een kindersprookje, een sinterklaasfantasie.

Saul liet Agag leven omdat hijzelf moeite had om te geloven in een God die je alles zomaar geeft, die je voor je ook maar iets gepresteerd hebt al de moeite waard vindt. Saul kon zich Agags positie best voorstellen.

Samuel was natuurlijk in alle staten. Hij slachtte Agag eigenhandig af.21) Ondertussen, zegt de Joodse Overlevering, had Agag echter al een kind verwekt. Daar kwam later Haman uit voort, degene die Israël later in zijn geheel zou proberen te vernietigen.22)

5. Saul en David

5.1. Een herdersjongen

Als je Agag spaart, kun je geen koning van Israël zijn. Als je niet alles van God verwacht, kun je de soldaten van God niet aanvoeren. Daarom zei Samuel tegen Saul dat God hem zijn koningschap af zou nemen. Saul had namelijk Gods davar, Gods Woord, naast zich neergelegd.

Zonder davar is het echter afgelopen. Niet alleen met Saul, maar ook met alles wat hij voortbracht. Niet voor niets belandde zijn kleinzoon Mefiboset later in Lodebar, in ‘Geen woord’.

God had de nieuwe koning al in het vizier: een herdersjongen die iedereen over het hoofd zag en “David” heette. God stuurde Samuel stiekem naar David toe om hem tot koning te zalven.23)

5.2. De geliefde

De Geest van God verliet Saul en een kwade geest kwam hem bang maken. Eén van Sauls dienaren raadde hem aan “een zekere David” bij zich te roepen. Die kon harp spelen en deze harpmuziek zou hem goed doen. Zo haalde Saul, zonder dat hij het door had, zijn opvolger in huis.

Saul knapte inderdaad op van Davids snarenspel. Hij ging van David houden en benoemde hem tot zijn wapendrager.24)

David betekent ‘geliefde’. David weet dat hij geliefd is, dat God van hem houdt zoals hij is. Hij kan dat niet hard maken. Hij weet het gewoon. Daarom is hij gelukkig.

Dat wil niet zeggen dat Davids leven probleemloos verloopt. David maakt in zijn leven minstens zoveel ellende mee als Saul, maar hij blijft op God vertrouwen. Dat vertrouwen blijkt uit zijn ‘lofliederen’, zijn thəhilīm, die christenen “de Psalmen” noemen.

Als David gaat slapen, hangt hij zijn harp bij het open raam. ’s Nachts blaast de wind er doorheen en als hij wakker wordt kan hij zich de melodie herinneren die de wind die nacht maakte. Met dit verhaal geeft de Joodse Overlevering aan dat Davids muziek geïnspireerd is door de Geest van God. In het Hebreeuws is het woord voor Geest namelijk hetzelfde als dat voor wind.

Psalmen zijn levensliederen. Ons leven gaat op en neer. Soms bevinden we ons op de top van de berg en soms zitten we diep in de put.

Ruk mij uit de modder, dat ik niet wegzink’, schreeuwt David in Psalm 69, ’Smaad heeft mijn hart gebroken, ik ben vertwijfeld, ik wacht.. op troosters, maar ik vond ze niet’.

Breng dank aan JHWH’, juicht hij in Psalm 136. ‘want hij is goed, want voor eeuwig is zijn vriendschap!

Hoe David zich ook voelt, hij blijft zingen.

Saul niet. Saul kan Agags levensmotto niet vergeten. Hij denkt altijd dat hij niet genoeg gepresteerd heeft, dat hij nog harder zijn best moet doen. Saul mist het vertrouwen van David. Hij weet niet dat God van hem houdt zoals hij is.

5.3. Niets te verbergen

Op een keer zijn de Filistijnen weer op oorlogspad. Nu is er een reusachtige kerel bij. Goliat heet die kolos. De Hebreeuwse uitspraak van Goliat is Goljath.25) Goljath komt van Galah, wat ‘onthullen’ betekent. Goliat is zo sterk dat hij alle soldaten van Israël in hun hemd zet.

Kom maar met me vechten, zegt hij. Als jij wint, zijn wij jullie knechtjes, maar als ik win, zijn jullie onze knechtjes.

Niemand durft met Goliat te vechten.

Goliats harnas is van koper. Het Hebreeuwse woord voor koper is nəchosjèth. Nəchosjèth komt van nachasj, wat ‘slang’ betekent. De “slang” is de Bijbelse oorzaak van de verdrijving uit het paradijs.

Goliat heeft ook een ijzeren speer. Volgens de Joodse Overlevering heeft ijzer met de “boom van kennis van goed en kwaad” te maken. Volgens de Bijbel moesten onze voorouders het paradijs verlaten omdat ze op aandringen van de slang van die boom gegeten hadden.26)

De grote “onthuller” staat op het punt de Israëlieten en hun koning uit het paradijs te kieperen.

Dan komt David bij het leger aan. Zijn vader heeft hem met mondvoorraad naar zijn oudste broers gestuurd, die soldaten in Sauls leger zijn. David hoort Goliat met de bange Israëlieten spotten en wordt boos. Hij gaat naar Saul toe en zegt hem dat hij met Goliat wil vechten. Saul schudt zijn hoofd maar eens. Wat kan dat herdersjochie tegen die reus beginnen?

Uiteindelijk stemt Saul toch toe. Hij probeert David in zijn eigen harnas te hijsen, maar David kan er niet eens in lopen. David zoekt vijf stenen, pakt zijn slinger, holt in zijn herderskleren naar Goliat toe en daagt hem uit.

Goliat wordt natuurlijk woedend op dat jochie. Hij rent meteen naar dat ukkie toe om hem te vermorzelen. David pakt een steen, slingert hem naar Goliat toe en raakte hem dodelijk. Even later lag de reus op de grond.27)

Waarom kon David de grote “onthuller” verslaan? Omdat hij nergens op te pakken was. Hij hield zich niet bezig met goed of kwaad en de kennis daarvan. Hij wist dat God van hem hield. Dat was genoeg voor hem.

Later, als David koning is en het volk de kist met de Tien Woorden naar zijn residentie brengt, huppelt hij in een priesterhemd voor de stoet uit. Zijn vrouw, de dochter van Saul, ziet haar man al die gekke kapriolen maken en schaamt zich kapot voor hem. Als manlief thuiskomt, bijt ze hem toe dat hij zich voor schut gezet heeft voor de “slavinnen van zijn knechten”.

David antwoordt zijn vrouw echter dat hij zich nog wel lager zou willen neerzetten, om zo met die “slavinnen” te stralen voor God.28)

David heeft niets te verbergen. Er is niets wat hij al niet in een psalm heeft uitgeschreeuwd.

5.4. Behalve die ene keer

Eén keer heeft David een tijdje iets verborgen. Hij was al lang en breed koning en hij had voor het eerst geen zin om met zijn soldaten tegen Israëls vijanden te gaan vechten.

Nadat David de hele dag op zijn bed gelegen had, wandelde hij op zijn dakterras en zag een mooie vrouw. Ze was van een van de soldaten die voor hem vocht. Hij liet haar komen en had gemeenschap met haar.

De vrouw werd zwanger. David probeerde de soldaat zover te krijgen dat hij met zijn vrouw zou slapen. Dan zou deze later denken dat het kind van hem was. Toen dat plannetje mislukte, liet David de soldaat zo in de strijd opstellen dat hij wel moest sneuvelen. Hij wachtte tot de rouwtijd voorbij was en huwde met de zwangere vrouw.

Er was geen vuiltje meer aan de lucht.

God zond echter de profeet Natan naar David. Natan vertelde David een zielig verhaal over een arme man die slechts één lammetje bezat, waar hij dol op was. Zijn rijke buurman stikte van de schapen. Toen de rijkaard gasten kreeg, had hij echter geen zin om één van hen voor zijn gasten te slachten. Dus nam hij het lammetje van de armoedzaaier maar.

David werd boos en schreeuwde dat die rijke stinkerd het lammetje viervoudig terug moest geven.

Jíj bent die smeerlap, zei Natan tegen de koning. Jij barst van de vrouwen, maar je moest zo nodig die ene waar je soldaat van hield bij je harem voegen.29)

Natan betekent ‘geven’. Het tegengestelde van geven is nemen. En juist dit door Natan verfoeide “nemen” trof hij bij David aan.

David had zijn eigen oordeel al uitgesproken. Vier van zijn zonen zou God van hem afnemen. Eén van hen was Absalom, de zoon die een staatsgreep zou plegen.

Toen David met zijn soldaten voor deze zoon op de vlucht was en één van Sauls familieleden hem de hele weg vervloekte en stenen naar hem gooide, liet hij alles toe. God wil dat hij mij vervloekt, zei David, wie ben ik dan om daar iets tegen in te brengen?30)

Als nieuwe koning slaapt Absalom openlijk met Davids vrouwen. Natan had het al gezegd: wat David stiekem had ingepikt, zou hij in het volle daglicht moeten terugbetalen.

David snapte waarom God boos op hem was. David schoof de schuld niet door naar een ander. David was geen “Filistijn”.31)

Toen Absalom dood was, jammerde hij zo lang om dat stuk vreten dat zijn veldheer hem toebeet dat hij ermee op moest houden omdat het volk er niets van snapte. Zijn volksgenoten kregen namelijk de indruk dat hun koning meer hield van de ellendeling die hem naar het leven had gestaan dan van degenen die hem uit de brand hadden geholpen.32)

David koesterde geen wrok. David kon berouw hebben.

Saul niet. Toen Samuel hem zei dat hij geen koning meer mocht zijn, smeekte hij hem nog even met hem mee te gaan. Saul wilde namelijk niet dat Samuel hem voor schut zette tegenover zijn soldaten.33) Saul moest aan zichzelf blijven denken.

5.5. Een boos oog

Als David Goliat verslagen heeft, zit hij niet op applaus te wachten. Toch wordt hij de lieveling van het hele volk. Jonatan, Sauls zoon, wordt zijn vriend, Michal, Sauls dochter, wordt verliefd op hem, de soldaten dragen hem op handen en als David weer vijanden verslagen heeft, zingen de vrouwen:

Saul versloeg zijn duizenden en David zijn tienduizenden’.

Nog even, denkt Saul en dan geven ze hem het koningschap.

Saul wordt jaloers op dat herdersjochie. Zijn oog wordt “boos”. Koning Slang heeft na zijn dood Saul toch nog overwonnen.

Op een keer, als David weer voor Saul op zijn harp speelt, gooit Saul zijn speer naar David. Rembrandt heeft het moment vlak voor Sauls woede-uitbarsting treffend geschilderd. Op het schilderij bedekt Saul zijn linkeroog:

David en Saul, geschilderd door Rembrandt van Rijn, 1655-1660

Saul kan niet verkroppen dat David zomaar alles in de schoot geworpen krijgt. Dat hij van de lucht, van de liefde leeft. Volgens Saul moet je liefde verdienen. Nu blijkt dat de vrouwen David tienmaal hoger schatten dan hem, heeft hij een probleem.34)

De rest van zijn leven hinkt Saul op twee gedachten. Een kwade gedachte en een goede gedachte. Als het kwade hem in zijn greep heeft, doet hij er alles aan om David kapot te krijgen. Maar als hij merkt hoe goed David hem behandelt, krijgt hij spijt van zijn gedrag. 35)

De laatste woorden in de Bijbel die Saul tot David richt, zijn groots:

Gezegend ben je, mijn zoon David, wat je ook doet, je zult ertoe in staat zijn.36)

5.6. Bericht uit het dodenrijk

Opnieuw gaan de Filistijnen op oorlogspad. Als Saul hun leger ziet, slaat de schrik om zijn hart. Wat moet hij doen? Samuel is dood en David is zo door Saul opgejaagd dat hij tenslotte maar asiel heeft aangevraagd bij de vijand.

Saul zoekt God, maar die laat niets van zich horen. Ten einde raad gaat Saul naar een vrouw die doden op kan roepen. De vrouw roept Samuel voor hem op, die hem zegt dat hij de volgende morgen samen met zijn zonen in het dodenrijk zal zijn.37)

Zoals ik eerder schreef, is Sjaoel het Hebreeuwse woord voor Saul. Als je in dit woord een paar klinkers vervangt, staat er Sjəōl. Sjəōl betekent ‘dodenrijk’. Dat belooft weinig goeds voor Saul.

Het woord “Saul” had ook met vragen te maken. Vragen, die nu vragen in de leegte zijn geworden. Zonder het Woord van God zijn er namelijk geen antwoorden meer.

De volgende dag brandt de strijd los. Als de boogschutters van de Filistijnen Saul in de gaten krijgen, vraagt deze aan zijn wapendrager om hem te doden. Saul wil namelijk niet in handen van de Filistijnen vallen, zodat ze de spot met hem kunnen drijven. Als zijn wapendrager hem weigert te doden, stort Saul zich in zijn eigen zwaard.38)

Mefibosets grootvader is in het dodenrijk. Net als Mefibosets vader. En Mefiboset zelf lijkt dan wel te leven, maar is evenals de doden tot geen enkele daad in staat.

6. Jeruzalem

6.1. Jebus

Toen David koning werd, was het belangrijkste stukje “beloofd land” nog bezet.39) De plek waar later de tempel, de “woning van God” zou staan.

Daar waren de Jebusieten de baas. De Hebreeuwse uitspraak van Jebus is Jəvoes. Jəvoes komt van boes, wat ‘vertrappen, ontwijden’ betekent. De Jəvoesī, de Jebusieten, hadden het heiligste, bijzonderste stukje land in handen maar beseften niet wat dat eigenlijk betekent. Ze onderschatten dat plekje. Ze dachten dat het net zo’n stukje land was als alle andere.

Toen David en zijn mannen die plek wilden veroveren, lachten de Jebusieten hen uit. De blinden en de lammen zullen jullie wegjagen, pochten ze. Die blinden en lammen mogen straks niet in Gods woning komen, kaatste David de bal terug. Het gaat hier om iets geestelijks. Blind zijn zij die blind zijn voor de wereld van God en lam zijn zij die de weg naar die wereld niet kunnen gaan.

David won. Hij kreeg de plek in handen en ging er wonen.40)

Niet alleen hij, maar ook God. David bracht de kist met de Tien Woorden er namelijk naar toe. Volgens de Bijbel is dat de plek waar God hier op aarde te vinden is.

6.2. De strijd is afgelopen

De plek heette Jeruzalem. In het Hebreeuws spreek je Jeruzalem uit als Jeroesjalàjīm. Jeroesjalàjīm bestaat uit drie gedeelten:

  1. Het eerste gedeelte van Jeroesjalàjīm is verwant met jarah, wat ‘tonen’ betekent.
  2. Het volgende gedeelte van Jeroesjalàjīm heeft te maken met sjalom. Sjalom wordt vaak vertaald met vrede, maar dit woordje betekent veel meer dan afwezigheid van oorlog. Het betekent ook gezond zijn, je goed voelen, nergens gebrek aan hebben.
  3. Jeroesjalàjīm eindigt met àjīm, de uitgang die een tweevoud aangeeft.

Jeroesjalàjīm zou je dus kunnen vertalen als ‘tonen van dubbele volkomenheid’, volkomenheid in de wereld van God en in deze wereld. Jeroesjalàjīm is een volmaakte situatie. Niet alleen voor je geest, maar ook voor je lichaam.

Als David Jeruzalem heeft, is de strijd met zijn vijanden routine geworden. De overwinning ligt dan bij voorbaat vast.

6.3. Vereniging

Als David in Jeruzalem woont, herinnert hij zich Jonatan, de zoon van Saul. Jonatan had David nooit kwaad gedaan. Integendeel, hij was de beste vriend die David ooit gehad heeft. Jonatan was dood, maar David zou nog graag iets goeds voor hem willen doen.

David hoort dat er nog een zoon van Jonatan in leven is. Een zoon die lam is. Hij vergeet dat er geen lamme in Jeruzalem mocht komen en laat hem halen. Even later zit die lamme in Jeruzalem als één van Davids eigen zonen aan de koningstafel brood te eten.

Het is Mefiboset, Jonatans zoon en Sauls kleinzoon. Eindelijk is er iemand die van “dat stuk stront” houdt.

Mefiboset wordt van Lodebar naar Jeruzalem gedragen. Van de plek waar “geen woord” is naar de plek waar de Tien Woorden zijn, de kern van de Thorah.

Marc Chagalls Intocht in Jeruzalem, geschilderd in 1964

In Jeruzalem krijgt die lamme Mefiboset zelfs een zoon. Hij noemt hem Micha. Het Hebreeuwse woordje Mīcha kun je in drie onderdelen ontleden:

  1. Het eerste onderdeel is mi, wat ‘wie’ betekent. ‘Wie’ is een vraag, evenals mah, dat ‘wat’ betekent. Er is echter een groot verschil tussen mah en mi. Mah is een onpersoonlijke vraag, een vraag die je stelt als je je eenzaam voelt en er niemand is waar je op kunt steunen. Mi is een persoonlijke vraag, een vraag die je aan íemand stelt. Eerder zagen we dat Saul “vraag” betekent. Tot aan zijn dood bleef Saul vragen, maar zonder God kon hij het antwoord niet vinden. Bij zijn achterkleinzoon zijn die vragen persoonlijk geworden.
  2. Het tweede onderdeel is een kàf. Kàf betekent ‘zoals’ of ‘gelijk aan’.
  3. Het derde onderdeel is een alèf. Zoals we eerder zagen, staat de alèf voor de eenheid. Omdat alleen God één is, staat de alèf eigenlijk voor God zelf. Saul heeft God naar zijn hand willen zetten. Daarmee bereikte hij echter het tegengestelde van wat hij wilde. God verliet hem en aan het einde van zijn leven kwam hij in het dodenrijk terecht. Het dodenrijk is de plek van de Godloosheid. Bij Sauls achterkleinzoon Micha is God echter weer aanwezig.

Micha zou je kunnen vertalen als ‘wie (is) als de Ene?

Micha is een uitroep van verwondering. Verwondering omdat alles één is geworden.41)

7. Twee Messiassen

Saul en David waren de eerste koningen van Israël. Beiden worden in de Bijbel “gezalfden” genoemd. Beiden zijn door Samuel tot koning gezalfd. Het Hebreeuwse woord voor “gezalfde” is Messias. De Messias is de Bijbelse verlosser. Saul is de mislukte Messias en David de zegevierende Messias.

Saul is de Messias van Benjamin en David de Messias van Juda. Benjamin en Juda zijn twee clans, twee stammen van Israël. In totaal heeft Israël twaalf stammen. Deze stammen zijn aspecten van Israël, aspecten van de “strijder van God”.

In Numeri, het vierde boek van de Thorah, zijn al die stammen opgesteld rondom de woning van God.42) Tussen de stammen en de woning is nog een dertiende stam opgesteld: de stam van de Levieten. De Levieten begeleiden hun volksgenoten als ze naar de woning van God optrekken.

Schematisch ziet de opstelling er als volgt uit:

Juda, de stam van David, bevindt zich aan de oostkant en Benjamin, de stam van Saul, aan de westkant. Het oosten is de kant waar de zon opkomt en het westen de kant waar de zon ondergaat. Het oosten is de kant van de opkomst en het westen de kant van de ondergang. David is dus van de kant van de opkomst en Saul van de kant van de ondergang. Daarom weet David dat alles goed is en denkt Saul dat alles misgaat.

Benjamin is een broer van Jozef. In de Bijbel wordt Jozef door zijn eigen broers verkocht en belandt hij in Mitsràjīm, wat ‘angstrijk’ betekent. Jozef heeft zelf geen stam. Zijn beide zonen wel. Dat zijn Efraïm en Manasse. Samen met Benjamin staan ze aan de westkant, aan de kant van de ondergang.

Volgens de Joodse Overlevering zijn er twee Messiassen: een lijdende Messias, die ‘de zoon van Jozef’ heet en een zegevierende Messias, die ‘de zoon van David’ heet. Aan het einde van de tijd zal blijken dat die twee één zijn. Vraag en antwoord, Lodebar en Jeruzalem komen dan bij elkaar.

In de hoop op deze samenkomst heb ik mijn hele website geschreven.

8. Bijbelse namen in het document

In de Hebreeuwse Bijbel staat elk verhaal, elk woord, elke letter in een zinvol verband. Er is niets dat je weg kunt laten of door iets anders kunt vervangen. Als er “brood” staat, kun je daar in je hoofd geen “koek” voor invullen en als er “David” staat, geen “Jan”.

De Bijbelse namen van plaatsen en personen hebben een betekenis. Een betekenis die belangrijk is om de tekst waarin ze voorkomen beter te begrijpen. In dit document heb ik de betekenis van enkele van deze namen besproken.

In de Nederlandse Bijbels worden die namen vaak heel anders uitgesproken dan in de Hebreeuwse Bijbel. Als dat het geval is, heb ik ze in de onderstaande tabel naast elkaar geplaatst:

(Plaats)naam in de Nederlandse Bijbels (Plaats)naam in de Hebreeuwse Bijbel
Agag Àgàg
Amalek ‘Àmaleq
Benjamin Binjamīn
David Dawīd
Goliat(h) Goljath
Jabes Javesj
Jebus Jəvoes
Jeruzalem Jeroesjalàjīm
Jonat(h)an Jonathan
Lodebar Lodəvar
Machir of Makir Machīr
Mefiboset(h) Məfivosjèth
Micha Mīcha
Nachas of Nahas Nachasj
Nat(h)an Nathan
Filistijnen Pəlisjthī
Saul Sjaoel
Samuel of Samuël Sjəmoeel

Voor de precieze Hebreeuwse uitspraak van de namen en de andere woorden verwijs ik naar Het Hebreeuws.