Site-hulpmiddelen

Gebruikershulpmiddelen


Over oude woorden

1. Wat hebben we nu nog aan oude woorden?

1.1. Zekere kennis

In deze tijd is het “not done” om blind te varen op wat mensen vroeger allemaal beweerden. Natuurlijk mag je daar best eens over nadenken, als je er daarna maar zélf een mening over vormt.

Mensen die ergens zélf een mening over vormen, noemt de filosoof Immanuel Kant “verlicht”.

In zijn essay Beantwoording van de vraag: wat is verlichting? uit 1784 drukt hij iedereen die het verstand ervoor heeft op het hart om alles zélf te bestuderen. Mensen die dat niet doen, zijn volgens hem ‘lui’ en ‘laf’.

Toch valt het niet mee om ergens een goed gefundeerde mening over te vormen. In zijn essay Verhandeling over de methode uit 1637 brengt de filosoof René Descartes dit probleem ter sprake.

Op de filosofie van zijn dagen was hij helemaal uitgekeken. Op die wirwar van meningen kon volgens hem geen echte wetenschap gebouwd worden. Ook kon hij niets met de wijsheid van het “gewone volk”. Veel dingen die alom geloofd werden, vond hij buitensporig en belachelijk.1)

Naar zijn mening hebben ‘onze neigingen’ en ‘onze opvoeders’ zo lang over ons ‘geregeerd’ dat het ‘bijna onmogelijk’ voor ons is om een ‘zuiver’ en ‘betrouwbaar’ oordeel over iets te vellen. ‘Gewoonte en voorbeeld’ hebben daardoor ‘meer macht over ons’ dan ‘zekere kennis’.2)

Om toch tot “zekere kennis” over iets te kunnen komen, stelde Descartes vier regels op:

  1. Neem nooit iets voor waar aan als die waarheid voor jezélf niet helemaal duidelijk is.
  2. Deel je probleem in genoeg stukjes op om tot een oplossing te kunnen komen.
  3. Denk eerst na over de eenvoudigste dingen en daarna pas over ingewikkeldere dingen.
  4. Maak er een zo volledig en systematisch mogelijk overzicht van.3)

Zijn inspiratie vond Descartes in de wiskunde. Alleen wiskundigen konden volgens hem dingen bewijzen. Als je die methode toepast op andere gebieden, kun je ook dáár tot “zekere kennis” komen.

1.2. Overgedragen patronen

Sinds het verschijnen van Descartes’ essay4) hebben talloze wetenschappers hun best gedaan om van alles te bewijzen. Met hun wetenschappelijke theorieën hebben ze ons wijzer gemaakt dan we waren en met hun technische uitvindingen hebben ze ons leven op veel punten aangenamer gemaakt.

Descartes’ regels hebben ons dus veel goeds gebracht.

Maar betekent dat dan dat we alles wat we zélf niet wetenschappelijk hebben aangetoond als onzin aan de kant moeten schuiven?

Ten eerste is het in de praktijk onmógelijk om alles zélf aan te tonen. Daardoor zou ons leven compleet tot stilstand komen. Om normaal te kunnen functioneren, moeten we wel allerlei dingen van anderen aannemen.

Zelfs wetenschappers moeten voortbouwen op het werk van anderen. Anders zouden ze nauwelijks aan hun eigen werk toe kunnen komen.

Ten tweede is het onwénselijk om op alles wat er in ons leven gebeurt Descartes’ regels los te laten. Als we dat zouden proberen, zou ons denken binnen de kortste keren overbelast raken. We zouden dan al gauw niet meer kunnen functioneren.

In ons dagelijkse leven denken en handelen we meestal in patronen. Veel van deze patronen zijn van generatie op generatie overgedragen. Die overgedragen patronen noemen we “instituties”.

Er zijn instituties voor seks, voortplanting en zorg, voor de productie, distributie en consumptie van goederen, voor de ordehandhaving, voor de kennisoverdracht, enzovoort. Om ons dagelijkse leven goed te laten verlopen, zijn die instituties onontbeerlijk.

In mijn document Verdwijnen onze instituties? kun je daar meer over lezen.

1.3. Een oud cultuurboek

In de tijd vóór Descartes en Kant, de tijd die wij premodern noemen, functioneerden die instituties een stuk soepeler als nu.

In die tijd waren mensen gewend hun leven in te richten naar wat mensen uit de vorige generatie hen leerden. Ze vertrouwden er op dat de dingen die zij hen vertelden, goed waren.

In ónze tijd is dat vertrouwen afgenomen. Wij, moderne mensen, worden geacht zélf over de dingen na te denken en op grond daarvan beslissingen te nemen. Zaken die voor onze voorouders vanzelfsprekend waren, zien wíj als problemen die we op moeten lossen. Daardoor hapert de boel natuurlijk voortdurend.

Wij, moderne mensen, hebben ook een andere mening over de grondslag van de instituties.

Voor ons zijn instituties gebaseerd op menselijke afspraken. Omdat wij, mensen veranderlijk zijn, zijn ook de afspraken die we met elkaar maken veranderlijk. Als dat gebeurd, moeten we er weer opnieuw met elkaar over debatteren. Onze voorouders geloofden echter dat de instituties door God zélf waren ingesteld.

We komen dan in een ander domein, het domein van de religie. Voor onze voorouders was dat het christendom. Dat christendom was gegrond in het oude boek dat wij de “Bijbel” noemen. Die Bijbel beschouwden zij als het Woord dat God zélf gesproken had. Op dat Woord baseerden zij hun instituties.

Een voorbeeld daarvan is de kathedraal van Chartres, een kerkgebouw met gebrandschilderde ramen die nog uit de 12e en 13e eeuw stammen.

Veel van deze ramen zijn aan de kathedraal geschonken door plaatselijke gilden. Eén van die gilden, de gilde van de bankiers, bekostigde het raam over de Bijbelse geschiedenis van Jozef.

Eén van de onderdelen van dat raam toont ons de broers van Jozef, terwijl ze hem voor twintig zilverstukken aan een stel slavenhandelaars verkopen:

 Dit paneel heet ‘Jozefs broers verkopen hem aan enkele Midianitische kooplieden voor 20 zilverstukken’ en is onderdeel van ‘Jozef de aartsvader’, raam 41 in de Chartres Kathedraal. De foto is gemaakt door Dr Stuart Whatling en met toestemming overgenomen van zijn site “The Corpus of Medieval Narrative Art” (zie http://www.medievalart.org.uk).

De broers verkochten Jozef omdat hij een prachtig kleed van hun vader gekregen had en omdat hij hen verteld had dat ze zich in zijn dromen voor hem gebogen hadden alsof hij een koning was.5)

Onderin het raam hebben de bankiers hun eigen beroep uitgebeeld:

 Dit paneel heet ‘Twee geldwisselaars achter hun bank’ en is onderdeel van ‘Jozef de aartsvader’, raam 41 in de Chartres Kathedraal. De foto is gemaakt door Dr Stuart Whatling en met toestemming overgenomen van zijn site “The Corpus of Medieval Narrative Art” (zie http://www.medievalart.org.uk).

Door hun beroep te koppelen aan het Bijbelse verhaal over Jozef, toonden ze hun medemensen dat ze zich wilden houden aan een Bijbelse regel. De regel dat ze zich bij hun geldhandel niet mochten laten leiden door jaloezie.

Als “Gods Woord” is de Bijbel niet onderhevig aan de wisselvalligheden van het leven. Daarom zagen onze voorouders in haar een grond waarop ze hun gedachten en handelingen konden baseren.

Sinds Descartes en Kant zijn we steeds meer gaan twijfelen of zo’n vaste grond er wel is. God is een Wezen waarvan je het bestaan niet eens aan kunt tonen. Wetenschappelijk gezien is Zijn Woord daarom “luchtfietserij”.

Premoderne mensen zouden echter juist die twíjfels “luchtfietserij” noemen. Volgens hen heeft ons verstand God en Zijn Woord nodig om te kunnen functioneren.

Ik ga daarin met hen mee.

Begrijp me goed, ik pleit er niet voor om weer te gaan leven als een middeleeuwer. De wetenschap en de techniek hebben ons veel goeds gebracht. Dat hoeven we niet allemaal op te geven. Maar als we ons verstand als een remedie voor alles beschouwen, leggen we volgens mij een te grote last op haar schouders. Zonder steun van die oude instituties en dat nog oudere “Woord van God” zou onze maatschappij het weleens kunnen begeven.

Schematisch ziet dat er als volgt uit:

Ik pleit ervoor het oude cultuurboek dat “Bijbel” heet, weer ter hand te nemen. Met mijn website wil ik daar een handleiding voor bieden.

2. Bestaat er zoiets als een christelijke traditie?

2.1. Twee groepen Bijbelgelovigen

In de vorige hoofdstukken pleitte ik ervoor het oude cultuurboek dat we “Bijbel” noemen te lezen, maar hoe doe je dat eigenlijk? Bestaan er handleidingen om je daarbij te helpen? Ja, zeggen de joden. Ja, zeggen de christenen. Maar stemmen die handleidingen wel met elkaar overeen?

Laat ik beginnen met het christendom, of liever met al die verschillende soorten christendom. Ten eerste heb je de orthodoxe kerken, ten tweede de Rooms-katholieke kerk en ten derde de protestantse kerken, en dan heb je alleen nog maar de hoofdrichtingen te pakken. Vooral het 16e eeuwse protestantisme is een “splijtzwam” geworden. Anno 2014 zijn er talloze protestantse kerken en groeperingen, die in de ogen van buitenstaanders soms maar in details van elkaar verschillen.

Al die kerkelijke stromingen beroepen zich echter op hetzelfde deel van de Bijbel, namelijk het “Nieuwe Testament”.

Dat “Nieuwe Testament” is een verzameling geschriften over Jezus, die in het begin van onze jaartelling in het land van de Joden woonde. De schrijvers daarvan zagen in hun medejood iemand waarin alle lijnen van hun Heilige Boek, de “joodse Bijbel”, bij elkaar komen.

Hun boodschap had maar gedeeltelijk succes onder hun volksgenoten. De niet-joden daarentegen kwamen met bosjes tot geloof. Zij accepteerden de “joodse Bijbel” als hun Heilige Boek en lazen dat in een Griekse vertaling. Het “Nieuwe Testament”, dat al in het Grieks geschreven was, voegden ze er aan toe. Op die manier ontstond onze (christelijke) Bijbel.

Uiteindelijk waren er twee groepen Bijbelgelovigen:

  1. De joden die Jezus niet accepteerden.
  2. De christenen die uiteindelijk alleen maar uit niet-joden bestonden.

De eerste groep las de joodse Bijbel in het Hebreeuws en de tweede groep las diezelfde Bijbel, aangevuld met het Nieuwe Testament, in het Grieks.

De eerste groep las de Bijbel zoals je hem moet lezen, in het Hebreeuws, vanuit een Hebreeuwse cultuur. De tweede groep had echter een probleem. Het Grieks en de Griekse cultuur verschillen namelijk hemelsbreed van het Hebreeuws en de Hebreeuwse cultuur.

Hoe kon zo’n grote omslag worden gemaakt? Daarbij hebben twee Nieuwtestamentische schrijvers een rol gespeeld, namelijk Johannes en Paulus.

Johannes noemde Jezus de Lógos, ‘(degene die het) Woord (is)’. Lógos is een centraal begrip in de Griekse filosofie. Lógos kun je zien als het samenbindende principe dat mensen in staat stelt kennis te vergaren en met elkaar samen te leven. Het kan dat zijn omdat het de waarheid belichaamd.6) Door Jezus de Lógos te noemen brengt Johannes hem in het hart van de Griekse cultuur.

Nog belangrijker voor de omslag naar de Griekse cultuur is Paulus. Volgens Paulus wordt je christen als je gelooft dat Jezus de Messias, de verlosser is. Dat geldt zowel voor joden als niet-joden. Om in Jezus te geloven, hoeven niet-joden niet perse een cultuuromslag te maken en “Joods” te worden.

In Galaten 3:26-28 schrijft Paulus: ‘Allen zijn immers zonen-en-dochters van God door het geloof in Christus7) Jezus. Want gij allen die tot eenheid met Christus zijt gedoopt8) hebt u bekleed met Christus.9) Daarin is geen Judeeër10) en geen Helleen,11) daarin is geen dienstknecht en geen vrije, daarin is geen mannelijk en vrouwelijk; allen immers zijn één in Christus Jezus!12)

2.2. Van Origenes tot Kohlbrugge

Wanneer de breuk tussen niet-christelijke joden en niet-joodse christenen een feit is, heeft de laatste groep geen toegang meer tot de joodse Bijbeluitleg.

De christenen wilden de joodse Bijbel, die zij het “Oude Testament” noemden, echter niet kwijtraken. Die was teveel verstrengeld met hun eigen Nieuwe Testament. Ze doorzochten het Oude Testament op gebeurtenissen en zaken die leken op gebeurtenissen en zaken uit het Nieuwe Testament. Ook zochten ze naar Bijbelse personages waarin al iets van Jezus te zien was. Deze personages noemden ze “typen van Christus”. Ze gingen dat Oude Testament dus lezen door de bril van het Nieuwe Testament. Zo ontstond de christelijke Bijbeluitleg.

In de totstandkoming daarvan speelde de 2e eeuwse christen Origenes een belangrijke rol.

Volgens Origenes zitten er in de ogenschijnlijk gewone verhalen en wetten van de Bijbel zaken verborgen die te maken hebben met Jezus. En omdat Jezus onze nieuwe identiteit is, zijn dat ook zaken die te maken hebben met onszelf.13)

Toen het christendom in de 4e eeuw een staatsgodsdienst werd, werd het een slap aftreksel van wat het eens was. Vele christenen waren zo verontrust over dit verschijnsel dat ze de woestijn in trokken om daar een serieuzer christelijk leven te leiden. Tegenwoordig noemen we hen de “woestijnvaders”.14) Deze woestijnvaders staan aan de basis van het kloosterleven, dat eeuwenlang als het hart van het christendom werd beschouwd.

Dit kloosterleven is het best bewaard gebleven in de (oosterse) orthodoxe kerken. In de (westerse) katholieke kerk is er onder invloed van de Scholastiek veel veranderd. In deze laatmiddeleeuwse stroming is het verstand belangrijker geworden. De (westerse) kloosterlingen hebben dat gedeeltelijk omarmd en hebben zich daar gedeeltelijk tegen afgezet.

De kloosterlingen van oost en west hebben dankbaar gebruik gemaakt van de Bijbeluitleg die Origenes en anderen ontwikkeld hebben. Zij lazen de Bijbel als een boek dat hen aanwijzingen gaf over hun innerlijke leven. Een voorbeeld van deze Bijbeluitleg is Psalm 137:9:

Zalig wie grijpt en verplettert jóuw zuigelingen15) tegen de Stéenrots!16)

Als je die tekst letterlijk opvat, is ze schokkend. Volgens Origenes gaat het echter niet om Babylonische kinderen, maar om ‘slechte gedachten die ons hart verwarren en verstoren’. Die gedachten kunnen het best in de kiem gesmoord worden. Je moet ze dan door de rots, door Jezus, laten vernietigen.17)

Kloosterlingen hebben eeuwenlang van leraar op leerling zulke Bijbelse adviezen aan elkaar doorgegeven. Leraren leerde hun leerlingen om die adviezen toe te passen op de dingen die ze innerlijk meemaakten. Soms schreven ze die dingen op. Zo ontstond wat wij nu wel de “mystieke literatuur” noemen.

Toch ging het er in de kloosters niet altijd ideaal christelijk aan toe. In de katholieke kerk van de 16e eeuw liep dat zo de spuigaten uit dat vele christenen er helemaal mee braken.

Als eerste deed Maarten Luther dat, de beginfiguur van de Reformatie ofwel het protestantisme.

Luthers’ Bijbeluitleg oogde heel nieuw en fris en sprak “gewone mensen” aan. Toch had ook die Bijbeluitleg oude wortels. We moeten dan terug gaan naar een kerkvader uit de 4e eeuw, namelijk Augustinus.

Meer dan Origenes had Augustinus de “gewone mensen” op het oog gehad. Voor hem hoefden de mensen geen vergevorderde christenen te zijn om de Bijbel te kunnen begrijpen. Als je God erom bidt, zal Hij je de betekenis duidelijk maken. Het is dus geen ramp als je in de Bijbeltekst geen diepere geheimen ontdekt. God kan dan nog steeds door de tekst heen tot je spreken. Alleen als de letterlijke tekst indruist tegen de liefde van God, raad Augustinus aan er meer achter te zoeken.18)

In het kielzog van Augustinus hebben de protestanten veel literatuur over de Bijbel voortgebracht. Met behulp van die literatuur wordt je geacht de Bijbel zelf te kunnen lezen. Persoonlijke leraren zijn niet meer strikt noodzakelijk. De hulp van God is dat echter wel. De Bijbel is en blijft namelijk Zijn Woord.

De laatste grote figuur uit de protestantse traditie is de 19e eeuwse dominee Hermann Friedrich Kohlbrugge. Toen ik jaren geleden in een geloofscrisis kwam, heb ik veel aan zijn geschriften gehad. Uit dank aan hem wil ik zijn gedachtegoed op mijn website nog behandelen.

Tot en met Kohlbrugge werd het Oude Testament gelezen door de bril van het Nieuwe Testament. Samen vormden dat Oude en Nieuwe Testament een Boek waarin het gaat over Jezus en over je nieuwe identiteit in hem. Iedere traditionele christen gelooft dat, of hij nu orthodox, katholiek of protestants is, of hij nu diepere lagen in de Bijbel kan ontdekken of niet.

Mijns inziens kun je dus spreken van één christelijke Bijbeltraditie, hoe verschillend die qua vorm en inhoud ook mag zijn.

In Kohlbrugges tijd kwam echter een nieuwe Bijbeluitleg op, een uitleg waarin het kritische verstand de hoofdrol speelde. Dat is de wetenschappelijke Bijbeluitleg.

Elk Bijbelboek werd nu als een zelfstandig boek gelezen. En zelfs binnen Bijbelboeken werden diverse bronnen ontdekt. De christelijke Bijbel viel zo uit elkaar. Het werd een samenraapsel van historische documenten. Om de Bijbel te kunnen lezen, had je zelfs God niet meer nodig. Het was voldoende om je verstand te gebruiken. De Bijbel werd zo wel een puur mensenboek.

3. Wat is de Joodse Overlevering?

In hoofdstuk 3 schreef ik over de scheuring die er tussen de niet-christelijke joden en de niet-joodse christenen plaats had gevonden. Vanaf die tijd waren de christenen de joodse Bijbeluitleg kwijt.

De joden hadden die Bijbeluitleg nog wel. Volgens hen komt deze uitleg van Mozes. Mozes had van God de Thorah, de kern van de Hebreeuwse Bijbel, ontvangen. Tegelijkertijd kreeg hij daar echter ook de uitleg bij.

Die uitleg is eeuwenlang mondeling overgeleverd. Dat gebeurde eerst door enkelingen, maar later door duo’s. Op een gegeven moment kon één persoon de Bijbeluitleg namelijk niet meer bevatten.

De laatste schakel van de mondelinge overlevering bestond uit het duo Sjammai en Hillel.

Daarna begon men het overgeleverde materiaal op te schrijven. Het besluit daartoe was al in 200 à 300 voor de jaartelling genomen. Er werd namelijk steeds meer getwijfeld of iets van de leraar zelf kwam of een toevoeging was van de leerling.

Omdat men zich niet in staat voelde zoiets reusachtigs op te schrijven, koos men ervoor “wegwijzers” neer te zetten. Aan die “wegwijzers” zou men dan kunnen zien waar men was. Het geheel van die “wegwijzers” werd de Misjnah, die in de 3e eeuw voltooid is.

Al gauw vond men echter dat die “wegwijzers” te ver uit elkaar stonden. Daarom ging men werken aan een uitleg van de Misjnah, namelijk de Gemarah. In de 6e eeuw was men daarmee klaar. Het geheel van de Misjnah en Gemarah noemt men de Talmoed. Dat is de kern van de joodse Bijbeluitleg.

Naast de Talmoed kwam de Midrasj er. Dat zijn Bijbelverklaringen in verhaalvorm. Tenslotte was er de Thargoem. Dat zijn oude Aramese verklarende Bijbelvertalingen.

De Talmoed, de Midrasj en de Thargoem vormen samen de Rabbijnse geschriften die de joden ook nu nog in hun sjoels onder leiding van een leraar bestuderen.

Daarnaast ontstond er nog iets anders. Iets wat je de “Kabbalistische geschriften” zou kunnen noemen. Dat Kabbalisme kun je beschouwen als de Joodse mystiek.

In de Kabbalistische geschriften kom je namen tegen die ook in de Talmoed voorkomen. Net als de Talmoed en de andere Rabbijnse geschriften zijn ook de Kabbalistische geschriften pogingen om op te schrijven wat eeuwenlang mondeling is overgeleverd.

Kabbalistische geschriften uit de eerste eeuwen schaart men nu onder de noemer “Mèrkavah-mystiek”. De schrijvers hielden hun geschriften geheim, omdat ze bang waren dat ze zonder een goede leraar verkeerd konden worden uitgelegd.

De klassieke Kabbala kwam pas op in de 12e eeuw. Het hoofdwerk van deze beweging en van de hele Kabbalistische traditie is de 14e eeuwse Zohar. Volgens geleerden is Moses de León daar de schrijver van, maar De León zelf zei dat de 1e eeuwse rabbijn Simon Bar Jochaj het geschreven had en dat hij er alleen maar een kopie van had gemaakt.

In de twee grote mystieke bewegingen die daarna opkwamen, stond deze Zohar centraal:

De eerste is de beweging rond de 16e eeuwse Isaac Luria en de tweede is de beweging rond de 18e eeuwse Ba’al Sjem Tov, die men het “Chassidisme” noemt.

De Chassidische rebbes19) brachten het gedachtegoed van de Kabbala bij de gewone mensen. Ze deden dat ondermeer met verhalen, de zogenaamde Chassidische vertellingen, waarvan Martin Buber er veel verzameld heeft.

Alle Rabbijnse en de Kabbalistische geschriften samen, noem ik op mijn website de “Joodse Overlevering”. Je kunt het ook de traditionele joodse Bijbeluitleg noemen.

Qua vorm en inhoud verschillen de Rabbijnse en de Kabbalistische geschriften echter nogal van elkaar.

De mededelingen in de Rabbijnse geschriften kun je beschouwen als “wegwijzers” voor een Bijbellandschap dat je niet kunt beschrijven. De Bijbel is namelijk het Woord van God. Je menselijke vermogens zijn ontoereikend om dat in kaart te brengen.

De mededelingen in de Kabbalistische geschriften kun je mijns inziens beschouwen als pogingen om dat Bijbellandschap toch te beschrijven. Maar dat kan eigenlijk niet. Daarom zijn die boeken zo vreemd. Meer nog dan bij de Rabbijnse geschriften heb je daarvoor een leraar nodig.

Tegenwoordig zijn de Zohar en veel andere Kabbalistische geschriften vertaald in een moderne taal. Friedrich Weinreb waarschuwt ons er echter voor om ze zonder voorafgaande kennis te lezen. Je begrijpt er volgens hem dan geen snars van.

Weinreb is misschien wel de eerste die op een toegankelijke manier voor een modern, niet-joods publiek over de Joodse Overlevering gesproken heeft. Daarom zijn zijn geschriften, cursussen en toespraken zo belangrijk voor mij. In mijn website komt Weinrebs gedachtegoed dan ook vaak ter sprake.

Uitgebreidere informatie over de Joodse Overlevering vind je in mijn document Weinreb en de Joodse Overlevering.

4. Verwante documenten

1)
Uitg. Company of Books (2005) Filosofie 2. De vroegmoderne tijd (17de en 18e eeuw), Descartes, Over de Methode, p. 28, 29.
2)
Idem, p. 31, 32, 34.
3)
Idem, p. 35, 36.
4)
Zie paragraaf 1.1.
7)
Christus is het Griekse woord voor Messias.
8)
De doop is het ritueel waarbij mensen christen worden.
9)
De dopeling kreeg na zijn onderdompeling in het water een doopkleed aan. Dat symboliseerde zijn nieuwe identiteit.
10)
Iemand met een Joodse cultuur.
11)
Iemand met een Griekse cultuur.
12)
De Bijbelvertaling is van Pieter Oussoren.
13)
Zie Berghuis, F J. H. (vert, 2009) Origenes. De basis. Onderzoek naar de fundamenten van geloof en wereld, p. 345, 346.
14)
Volgens de christelijke traditie was Antonius de eerste woestijnvader. Het elfde nummer van Marturia, een tijdschrift over de vroege kerk, is aan hem gewijd.
15)
Kleine Babylonische kinderen.
16)
De vertaling is van Pieter Oussoren.
18)
Zie Reedijk, Wim (2006) Zuiver lezen. De Bijbel gelezen op de wijze van de vroegchristelijke woestijnvaders, p. 92-166.
19)
Chassidische leiders.