Site-hulpmiddelen

Gebruikershulpmiddelen


Over wat je niet kunt zien

1. Waarom kom je op de site zo vaak het woordje God tegen?

1.1. Een leeg blad papier

Op de meeste plaatsen op mijn website kom je het woordje “God” wel een paar keer tegen. Als vanouds duidt dit woordje een Wezen aan dat je niet kunt zien, horen, voelen en kennen. Wij leven echter in een wereld vol zichtbare, hoorbare, voelbare, kenbare dingen. Met die dingen kunnen we wat. Met een Wezen dat “God” heet, kunnen we niets.

Onze voorouders hebben echter eeuwenlang in zo’n Wezen gelooft. Ze lazen boeken waarin dat Wezen genoemd werd en zelfs rechtstreeks tot hen sprak. Ze geloofden dat dat Wezen hen in deze wereld geplaatst had, hun leven hier leidde en hen bij hun dood weer tot zich nam.

Dat Wezen speelde een essentiële rol in hun leven.

Hoe komt het dan dat het atheïsme nu zo wijd verbreid is?

Volgens de Nederlandse historicus en therapeut Marius Engelbrecht bestond het begrip atheïsme tot en met de 16e eeuw niet eens.

In de 17e en 18e eeuw bestond het wél, maar men definieerde het ietwat anders dan nu. Nú ben je pas een atheïst als je het bestaan van God ontkent, maar tóén was je dat al als je geloofde dat de wereld ‘op zichzelf’ en ‘volgens eigen wetten functioneerde’.1) De Engelse filosoof Thomas Hobbes en de Nederlandse filosoof Baruch de Spinoza deden dat bijvoorbeeld. Hoe hard die ook riepen dat ze in God geloofden, in de ogen van hun tijdgenoten waren dat zuivere atheïsten.

Het geloof in God was in die tijd nog allesoverheersend, maar er had wel een verschuiving plaatsgevonden.

De Engelse filosoof John Locke heeft daar volgens Engelbrecht een hoofdrol in gespeeld.

Vóór Lockes tijd stelde men onze gedachten voor als iets geestelijks rondom en in je lichaam.

Van hetzelfde “spul” waren de geesten gemaakt. Die geesten konden goed zijn of slecht. Slechte geesten noemde men “duivelen” en goede geesten “engelen”. Engelen staan in contact met de wereld van God en duivelen proberen dat contact te saboteren. De wereld van God staat voor waarheid, goedheid en schoonheid. Wanneer er gedachten in je opkomen die daarmee te maken hebben, komen ze van God. De duivelen proberen zulke gedachten te vervangen door hun tegengestelden.2)

Dat je kon denken, was al een bewijs dat er een geestelijke wereld bestond. Als je twijfelde aan het bestaan van God dacht je niet goed na.3)

Volgens Locke zijn gedachten iets heel anders. Locke geloofde, net als wij nu, dat gedachten uit je hersenen komen. Hersenen die in contact staan met je zintuigen. Bij je geboorte is je verstand te vergelijken met een “leeg blad papier”. Tijdens je leven vul je dat “blad” met zintuiglijke indrukken die je op een bepaalde manier geordend hebt.4)

Als je aan God of aan de geestelijke wereld denkt of daar een gevoel bij hebt, bewijst dat nog niets. Dat kan echt bestaan, maar dat kan ook inbeelding zijn.5)

Atheïsme werd daardoor een reële mogelijkheid.

Locke zelf bleef echter een gelovig mens.

1.2. Ons hoofd en ons hart

Pas in de 19e eeuw kwam het atheïsme echt van de grond. Er was toen een clubje Duitse denkers waarvan de leider zei dat God alleen in het hoofd van de mens bestond. Die leider heette Ludwig Feuerbach. Volgens hem is God bedacht door mensen die iets willen zijn, maar het niet durven zijn. Van die idealen maken zij een voorstelling die ze “God” noemen. Als zij de moed hadden om hun eigen idealen te verwezenlijken, zou die “God” als sneeuw voor de zon verdwijnen.

Bij dat clubje hoorde ook Max Stirner. Stirner vond dat Feuerbach slechts een vestzak-broekzak operatie uit had gevoerd. Volgens hem moeten wij, mensen, gewoon kappen met onze idealen. We zijn wezens van vlees en bloed en moeten hier en nu ons leven leven, tot we uiteindelijk zullen sterven.

Maar zo makkelijk gaat dat ook weer niet. Aan het einde van de 19e eeuw laat Friedrich Nietzsche ons zien wat er allemaal voor onszelf op het spel staat als we niet meer in een God geloven.6)

Ondanks Nietzsches waarschuwingen is de hoeveelheid wereldbewoners dat niet meer in een hoger Wezen gelooft, of aan zijn bestaan twijfelt, in de 20e eeuw sterk gegroeid.

Volgens Johnson en Grim was hun aantal in 1910 nog te verwaarlozen. In hun onderzoek spreken zij van 0,0% atheïsten en 0,2% agnosten.7)

In 2010 is het percentage atheïsten echter opgelopen tot 2,0% en het percentage agnosten tot 9,8%.8)

Ondanks dat toegenomen ongeloof en die toegenomen twijfel, gelooft nog 88,2% in het bestaan van een hoger Wezen. De grote meerderheid van de mensen dus.

Waarom blijven zoveel mensen in een Wezen en een wereld geloven waarvan je het bestaan niet kunt bewijzen?

Volgens Engelbrecht hebben wij, mensen, nooit van harte de plek geaccepteerd die ons verstand sinds Locke gekregen heeft. Met ons “hoofd” moesten we die wel accepteren, maar ons “hart” bleef er moeite mee houden.9)

De plek die het verstand vroeger had, sluit namelijk veel meer aan bij de manier waarop wij mensen de wereld beleven. Als een wereld waarbij alles een betekenis en een bedoeling heeft.

Kinderen trekken tussen de meest uiteenlopende dingen verbanden. Daarom kunnen ze zich in de wereld zo gemakkelijk thuis voelen. Als volwassene mag je na Locke echter niet meer zo naïef je gedachten laten gaan. Als volwassene moet je uitgaan van de informatie die je zintuigen je geven en die vervolgens op een wetenschappelijk verantwoorde manier ordenen.

De wereld van onze kindertijd drukken we dan weg, die wordt dan “onbewust” in ons.

Als je godsdienstig bent, kun je nog steeds in een wereld geloven waarin alles een zin en een doel heeft. Je kunt echter niet dwingend bewijzen dat die wereld werkelijk bestaat.

Als je verstand je verbiedt godsdienstig te worden, heb je nog een andere uitwijkmogelijkheid. Namelijk de kunst. Je kunt dan ervaren wat je met je verstand niet meer kan geloven.

Er zitten tegenwoordig dus heel veel haken en ogen aan het geloof in God. Toch blijft het gros van ons er behoefte aan houden.

Zelf geloof ik nog steeds in God.

Op zich zegt dat natuurlijk nog niets over mijn leven.

Geloof kan zelfs als excuus dienen om misdaden te rechtvaardigen. Het woordje “God” is een van de meest misbruikte woorden op aarde.

Toen de Joodse filosoof Martin Buber gevraagd werd waarom hij dan toch zo vaak het woord “God” gebruikte, zei hij dat hij geen ander woord kent om het hoogste weer te geven:

Wij kunnen het woord God niet schoonwassen, en wij kunnen het niet helen; wij kunnen het, bevlekt en aan flarden dat het is, van de grond rapen en omhoog heffen boven een uur van grote zorgelijkheid’.10)

In de Bijbel, het belangrijkste oude boek van onze cultuur, kom je het woord “God” duizenden malen tegen. Daarom blijf ook ik dat belangrijke woord op mijn website gebruiken.

2. Is er iets in onszelf dat op God betrokken is?

2.1. Het oude mensbeeld

God is volgens hoofdstuk 1 een Wezen dat je niet kunt zien, horen, voelen en kennen. Is er iets in onszelf dat op zo’n Wezen betrokken is?

Onze voorouders dachten van wel.

Zij lazen in de Bijbel dat er iets in ons is waarin God zich weerspiegelt. Iets dat “het beeld van God” genoemd wordt.11) Marius Engelbrecht noemt dit het ‘goddelijke principe in de mens’.

Dit is de “ziel” van de mens. Een “ziel” waarin God Zijn waarheid tot uitdrukking brengt.

Vóór de tweede helft van de 17e eeuw geloofde iedereen in onze cultuur in het bestaan van die “ziel”.

Ook geloofde men dat die “ziel” in kan werken op ons lichaam. Dat doet ze via een tussengebied, de “geestelijke wereld” waar ik in hoofdstuk 1 al over heb geschreven.

In dat tussengebied vindt ons denken plaats.

Ons denken kan afgestemd zijn op onze “ziel”, die Gods waarheid weerspiegelt, maar ze kan zich daar ook van afkeren.

Als ze zich door onze “ziel” laat leiden, kan ze ons lichaam op het juiste spoor houden. Voorwaarde is wel dat de gevoelens en driften die in ons lichaam huizen dat denken dan niet verstoren.12)

Volgens dit mensbeeld kon God dus via onze ziel en via onze gedachtewereld op ons leven hier en nu inwerken.

In de volgende afbeelding heb ik dat mensbeeld schematisch weergegeven. Het lichaam heb ik weergegeven als een bruin poppetje. Daarin roeren zich onze gevoelens en onze driften.

Dat lichaam wordt omhuld door onze gedachten. Ik noem dat de geestelijke wereld. Die heb ik weergeven als een lichtblauwe ellips.

Hoger dan die geestelijke wereld is onze ziel. Die bevat namelijk het principe van Gods waarheid. Deze ziel heb ik weergegeven als een donkerblauwe cirkel.

2.2. Het nieuwe mensbeeld

In de tweede helft van de 17e eeuw is dit christelijke mensbeeld geleidelijk aan ingeruild voor een nieuw mensbeeld, het mensbeeld waar we ook nu nog vanuit gaan.

In die tijd kwam men tot de conclusie dat ons denken plaatsvindt in onze hersenen. Die hersenen maken deel uit van ons lichaam. Onze gedachten zijn hier dus niet meer iets geestelijks, maar iets lichamelijks.

Het principiële onderscheid tussen gedachten aan de ene kant en gevoelens en driften aan de andere kant valt hier dus weg.

Volgens Engelbrecht heeft de Engelse verlichtingsfilosoof John Locke in de opkomst van het nieuwe mensbeeld een grote rol gespeeld.

Locke zag de hersenen van een pasgeboren baby als een “onbeschreven blad”. Tijdens het opgroeien komen er talloze zintuiglijke indrukken in hem op. In de hersenen worden die indrukken geordend. Als hij dat goed doet, komt hij steeds dichter bij de waarheid. Geen absolute waarheid, want hij blijft een feilbaar mens.

Van contact met een ziel die Góds waarheid weerspiegelt, is hier geen sprake meer.13)

In Lockes tijd geloofde men nog wél dat die ziel er was, maar men kon zich er niets meer bij voorstellen. Hetzelfde kun je zeggen van de God waarvan die ziel een weerspiegeling was.

De stap naar het atheïsme is dan niet groot meer.

Als er geen God is, is er ook geen ziel die Hem weerspiegelt.

In het oude, christelijke mensbeeld was de ziel nog de basis van ons mens-zijn. Zonder die ziel komen er nieuwe vragen op ons af:

Wie zijn wij? Zijn wij ons lichaam? Zijn wij de driften, gevoelens en gedachten die in ons lichaam huizen? Wat gebeurt er met die driften, gevoelen en gedachten als we dood gaan? Gaat dat hele pakket dan met onze hersenen verloren?

Op grond van ons nieuwe mensbeeld lijkt dat laatste het meest logische.

Op grond van het oude, christelijke mensbeeld is het logischer dat we na de dood blijven bestaan. Van dat mensbeeld is de ziel waarin God zich weerspiegelt nog de basis.

De Bijbel gaat er vanuit dat die ziel bestaat.

2.3. Het joodse en het christelijke mensbeeld

De joodse traditie spreekt over een ziel met drie onderdelen:

  • De nəsjamah.
  • De nèfèsj.
  • De roeàch.

De nəsjamah is te vergelijken met de ziel van ons oude christelijke mensbeeld. Het is dat datgene in ons waarin God zich kan weerspiegelen.

Door die nəsjamah zijn we betrokken op God. Door die nəsjamah leven we in Gods wereld, een wereld die we niet kunnen zien, horen, voelen of kennen. Dat maakt ons tot religieuze wezens, of we ons nu atheïst noemen of niet.

Die nəsjamah is volgens de joodse traditie ons échte ik.

We hebben echter ook nog een ander ik, een gewoon ik, een psyche. Met die psyche leven we in de gewone wereld, de wereld die we kunnen zien, horen, voelen en kennen.

De joodse traditie noemt dat gewone ik de nèfèsj, de “lichamelijke ziel”, het gedeelte van de ziel dat nauw verbonden is met ons lichaam, dat daar als het ware de “binnenkant” van vormt.

Alles wat zich in ons lichaam roert, vormt samen de nèfèsj.

In het christelijke mensbeeld werden die “binnenkant” en dat lichaam zélf niet van elkaar onderscheiden. Daar werd slechts gesproken over het “lichaam”.

Voor beide mensbeelden geldt echter dat we in twee werelden leven. De wereld van God en onze wereld. Die werelden worden met elkaar in verbinding gebracht door een tussenwereld.

In het christelijke mensbeeld wordt dat de “geestelijke wereld” genoemd en het joodse mensbeeld de wereld van de roeàch, de ‘geest’.

In de volgende afbeelding zet ik de onderdelen van beide mensbeelden nog eens op een rij:

3. Wat kunnen wij hier begrijpen van de woorden van God?

3.1. De Bijbel

Elke religie gaat er vanuit dat het Wezen dat we “God” noemen met ons communiceert via woorden.

God zélf is in onze wereld niet zichtbaar, niet hoorbaar, niet kenbaar en niet ervaarbaar.

Woorden zijn dat allemaal wel. Als je ze op papier zet, kun je ze zien. Als je ze uitspreekt, kun je ze horen. En als dat eenmaal gebeurt, roepen ze allerlei gedachten en gevoelens bij je op.

Voor ons, moderne mensen, zijn woorden mensenwoorden. Ook als ze in een boek staan als de Bijbel. Die Bijbel kun je daarom, net als andere boeken, onderzoeken. Moderne Bijbelwetenschappers hebben daar twee methodes voor:

  • De historische methode.
  • De letterkundige methode.

Met behulp van de historische methode proberen Bijbelwetenschappers er achter te komen welke opvattingen de mensen hadden die een steentje bijdroegen aan het tot stand komen van de Bijbel. Met behulp van de letterkundige methode kijken ze naar het eindresultaat, naar de Bijbel zoals die voor ons ligt, en analyseren dat zoals ze elk ander boek zouden analyseren.

In de 19e eeuw was die wetenschappelijke benadering echter nog een nieuwigheid. De meeste mensen beschouwen de Bijbel dan nog als het Woord van God en daarom als een boek dat je niet zomaar kunt begrijpen.

Als een Zwitserse dominee aan zijn Nederlandse ambtgenoot Hermann Friedrich Kohlbrugge schrijft hoe hij het beste zijn preek over een Bijbelgedeelte voor kan bereiden, raad die hem aan op z’n knieën God aan te roepen en Hem eerlijk te bekennen dat hij niets van Zijn Woord begrijpt.

Kohlbrugge wantrouwt dominees die denken dat ze dat Woord ‘op zak’ hebben of ‘uit de mouw’ kunnen ‘schudden’. Wanneer zo’n dominee zich voor z’n uitleg op de borst klopt, haalt God er ‘een streep doorheen’. Als zijn eigen uitlegpogingen echter vastlopen, laat God ‘iets ontkiemen’. Dan pas kan hij met z’n preek de kansel beklimmen.14)

Volgens Kohlbrugge kan alleen God zélf ons de Bijbel uitleggen. Het zijn namelijk Zijn eigen woorden en die gaan over zaken waar wij mensen zonder Gods hulp geen snars van begrijpen.

Met “Woord van God” bedoelt Kohlbrugge de complete christelijke Bijbel, ofwel het Oude Testament en het Nieuwe Testament.

Het Oude Testament is de vertaling van de Bijbel van de joden, de Hebreeuwse Bijbel. Deze Hebreeuwse Bijbel is voor de orthodoxe joden het Woord van God.

Naast die Hebreeuwse Bijbel heeft God ons volgens hen ook de Bijbeluitleg gegeven. Deze Bijbeluitleg is van generatie op generatie mondeling overgeleverd. Toen die overlevering gaten en scheuren begon te vertonen, is het hele pakket op schrift gesteld. Zonder deze geschriften is het volgens de orthodoxe joden niet mogelijk om een helder zicht op de Bijbel te krijgen.

Net als een christelijke dominee als Kohlbrugge geloven de joden dus dat God zélf ons bij Zijn Woord uitleg moet geven.

Gewapend met die uitleg kunnen wij mensen dat Woord lezen. Een Woord waarin God met ons wil communiceren.

3.2. De indeling van de Bijbel

Terug naar de Hebreeuwse Bijbel. Volgens de joden bestaat dat Boek uit de volgende onderdelen:

De Thorah kun je beschouwen als het eigenlijke Woord van God.

Dat Woord heeft God aan Mozes gecommuniceerd. Het onzichtbare, onhoorbare, onkenbare en onervaarbare is toen zichtbaar, hoorbaar, kenbaar en ervaarbaar geworden.

Je moet hier niet denken aan een gewoon gesprek. Het gaat hier om iets dat in Mozes’ diepste zelf plaatsvond. De Thorah is sowieso bedoeld voor ons diepste zelf, voor dat wat de joden de nəsjamah noemen. Over die nəsjamah schreef ik uitgebreid in hoofdstuk 3. Het is het deel van onze ziel waarin God Zichzelf weerspiegelt.

Als je de Thorah in een vertaling leest, krijg je de indruk van een geschiedenis. Volgens de oude joodse Bijbeluitleg is er echter ‘geen vroeger en later in de Thorah’.15) De Thorah is dus een tijdloos boek. Een boek waarvan alle onderdelen altijd en overal gelden.

In de Thorah wordt verteld wat en hoe de dingen ten diepste zijn.

De eerste omhulling van de Thorah heet de Profeten.

Deze Profeten vertellen niets nieuws.

Het enige nieuwe is de situatie waarin ze hun boeken schrijven. Ze schrijven die boeken in een situatie waarin de mensen de band met de Thorah dreigen kwijt te raken. De toestand waarin die band daadwerkelijk doorgesneden is, noemen ze “ballingschap”.

De Profeten proberen onze wereld weer met de wereld van God en Zijn Woord, de Thorah, te verbinden.

Ze spreken tot onze roeàch, tot onze geest, tot datgene in onszelf dat zich tussen beide werelden bevindt.

De tweede omhulling van de Thorah heet de “Geschriften”.

De Geschriften zijn geschreven in de toestand van de “ballingschap”. Dat is een toestand waarin mensen niets meer weten van een wereld van God en dus alleen maar uit kunnen gaan van wat er in hen omgaat.

Ze leven dan uitsluitend in de wereld van hun psyche. De joden noemen die psyche de nèfèsj, de “lichamelijke ziel”.

Het bekendste geschrift heet de Psalmen. In die Psalmen spreekt die nèfèsj, die psyche, zich helemaal uit. Soms is ze blij en soms is ze in moeilijkheden. Soms gelooft ze dat er een God is die voor haar zorgt en soms gelooft ze daar geen snars van.

In de Geschriften bevind je je dus in een heel andere wereld dan in de Thorah. Er worden andere verhalen verteld, er worden andere begrippen gebruikt, enzovoort. Toch gaat het nog steeds om hetzelfde Woord van God.

In dat Woord daalt God steeds verder naar ons af. In de Thorah is Hij bij ons diepste zelf, in de Profeten spreekt Hij onze geest aan en in de Geschriften heeft Hij onze psyche bereikt.

Hij gaat zelfs nog een stap verder.

We komen dan bij het christelijke gedeelte van de Bijbel, de boeken die samen het “Nieuwe Testament” heten. Dat Nieuwe Testament vormt een commentaar op de Hebreeuwse Bijbel. Je kunt het beschouwen als de derde omhulling van de Thorah.

In dat Nieuwe Testament gaat het over Jezus, die door één van haar schrijvers het vlees en bloed geworden spreken, het belichaamde Woord van God, genoemd wordt.16)

In Jezus gaat God aan de kant van ons lichaam staan en toont ons dan Zijn Woord.

Het Nieuwe Testament speelt zich af in de diepste ballingschap, de ballingschap van Rome, waar men alleen nog maar gelooft in wetmatigheden. In die wereld brengt Jezus de belangeloze liefde.

In de volgende afbeelding zet ik de vier delen van de mens en de vier delen van de Bijbel nog eens op een rij:

De indeling van de Bijbel in vieren zul je op meerdere plekken op mijn site tegenkomen. Samen vormen deze vier delen een brug van God naar ons, in alle vlakken van ons bestaan.

De Bijbel is een boek waarin God afdaalt naar de situatie waarin wij ons bevinden. Hij komt in alle delen van ons bestaan, om ons van daaruit weer naar Hem terug te brengen.

Het is dus een Boek waarin God op intense wijze met ons communiceert.

Het is geen gewoon boek waar we ons een mening over kunnen vormen en dat we al dan niet naast ons neer kunnen leggen.

Op mijn site heb ik al meerdere documenten over dit Boek geschreven. Ik verwijs hier alleen naar mijn document over de Hebreeuwse Bijbel en mijn document over de Thorah. Ook wil ik nog documenten schrijven over de Profeten, de Geschriften en Jezus.

4. Verwante documenten

Het hoofddocument voor dit document met vragen is:

Andere documenten met vragen zijn:

1)
Engelbrecht, Marius (2013) De onttovering van de waanzin. Hoe het psychologische mensbeeld het magische verdrong, p. 230-234.
2)
Engelbrecht, idem, p. 11, 47, 279, 280, 292.
3)
Engelbrecht, idem, p. 22, 292.
4)
Engelbrecht, idem, p. 284, 290.
5)
Engelbrecht, idem, p. 283, 297, 298.
6)
Meer over Feuerbach, Stirner en Nietzsche vind je in mijn document Is God dood?
7)
Een agnost is iemand die niet weet of er een hoger Wezen is.
9)
Engelbrecht, Marius (2013) De onttovering van de waanzin. Hoe het psychologische mensbeeld het magische verdrong, p. 11, 306, 309, 312, 313, 315, 320-322.
10)
Küng, Hans (1978) Bestaat God?, p. 547.
12)
Engelbrecht, Marius (2013) De onttovering van de waanzin. Hoe het psychologische mensbeeld het magische verdrong, p. 279, 280, 291, 292.
13)
Engelbrecht, idem, p. 283-285, 290.
14)
Zie Stam, P.J. (1988) Hermann Friedrich Kohlbrugge. Een licht des vuurs bij nacht, p. 34,35.
15)
Zie Weinreb, F (1993) Het mensbeeld in de Kabbala, p. 34.