Site-hulpmiddelen

Gebruikershulpmiddelen


Je vader en je moeder

1. Inleiding

Als je de vijf boeken van Mozes begrijpt, begrijp je de hele Bijbel,’ zei de Lutherse Hermann Gerhard Kohlbrugge ooit tegen zijn zoon.

Die uitspraak is de jonge Hermann Friedrich nooit vergeten. Voor hem stond vast dat alle grote Bijbelthema’s al in die vijf boeken staan. De andere Bijbelboeken werken ze uit, passen ze toe, maken ze concreet, maar voegen er geen nieuwe aan toe.

De joden noemen dat vijftal de Thorah, de ‘aanwijzing’, dat wat je de weg wijst door je leven.

Tien stukjes tekst in die Thorah zijn het belangrijkst. Daarin spreekt God uit wie je eigenlijk bent. Deze ”Tien Woorden” zoals ze eigenlijk heten, wijzen je de weg naar je diepste zelf.

In dit document wil ik iets zeggen over het vijfde van die Tien Woorden. Dat “Vijfde Woord” gaat over je vader en je moeder.

2. Je vader en je moeder

2.1. Je “goden”

Je vader en je moeder zijn de mensen waar je in dit leven het eerst mee te maken krijgt. Het zijn de mensen die je het diepst hebben beïnvloed, die je het meest gevormd hebben tot wat je bent.

Je vader heeft zijn zaadje bij het eitje van je moeder gebracht en negen maanden later kwam jij ter wereld. En hoe meer je opgroeide, hoe beter je kon merken dat jij hun kind was. De kleur van je ogen, de klank van je stem, de manier waarop je loopt, de wijze waarop je in het leven staat, je karakter, de stemmingen waar je mee worstelt, het komt allemaal van hen.

Zij hebben je gemaakt, het zijn je scheppers.

En ook je onderhouders.

Voor je geboorte was je moeder letterlijk om je heen. Je was toen in haar baarmoeder en je kreeg daar alles wat je nodig had.

Een foetus in de baarmoeder

Na je geboorte pakte je moeder je als eerste op om je te voeden en te verzorgen.

En na een tijdje ging je merken dat er nog iemand was, iemand die achter je moeder stond. Het was je vader die jou samen met haar hielp om je eerste stapjes in de wereld te zetten.

Zij vormden kringen om je heen, om jou, hun middelpunt, dat niets te kort mocht komen.

Je ouders zijn dus je scheppers en onderhouders en dat scheppen en onderhouden maakt hen voor jou tot meer dan gewone mensen. Het maakt hen voor jou tot mensen die boven je staan, ja in zekere zin je “goden” zijn.

Volgens de kerkhervormer Luther heeft God je vader en je moeder ‘naast Zichzelf gezet’.1) Je ouders staan dus op Gods plek. Daarom, zegt Luther, moet je hen eren.

2.2. Je “ik”

Je ouders schiepen niet alleen je lichamelijke kenmerken en je karaktereigenschappen, maar ook je “ik”.

Ze leerden je woordjes en wat die betekenen. Met die woordjes leerden ze je niet alleen wat de wereld is waar je je sinds je geboorte in bevindt, maar ook wie je zèlf bent.

Door hun ogen ging je naar jezèlf kijken. Je leerde wat goed in jezelf was en wat slecht, wat mooi in jezelf was en wat lelijk, wat waar in jezelf was en wat niet waar.

Zo werd je wat je ouders je zeiden. Zo werd je je “ik”.

En ook nu, nu je volwassen bent, zijn hun woorden nog in je. Je draagt ze in je, je bent er mee vergroeid, of je dat nu fijn vind of niet. Je kunt die woorden er niet zomaar even uit halen. Als je dat toch probeert, dan maak je jezelf stuk.

Ouders zijn dus heel belangrijk.

Samen met andere ouders hebben ze de maatschappij gemaakt met al haar instituties. Zelfs de religies zijn hun maakwerk. Of, nee, zíj hebben dat allemaal niet gemaakt, ze hebben het geërfd van hun ouders en die weer van hun ouders, enzovoort.

De wereld is de wereld van al die ouders samen en als je daar van af wilt, heb je een probleem. Dan moet je gaan slopen en houdt je alleen maar brokken over. En probeer daar dan maar weer eens iets van te maken.

2.3. Av en em

Het Hebreeuwse woord voor vader is av. Av bestaat uit de letters alèf en bēth.

De getalswaarde van de alèf is “één”. De één staat voor de wereld van God, een wereld die “één” is.

De getalswaarde van de bēth is “twee”. De twee staat voor onze wereld, een wereld waar tegenover elk iets een tegen-iets staat.

Over Gods wereld kun je niet nadenken, over onze wereld wel. Een vader leeft zowel in de ene als in de andere wereld. Daarom kan hij onze gedachten met de Ondenkbare, met God, in contact brengen.

Het Hebreeuwse woord voor moeder is em. Em bestaat uit de letters alèf en mēm.

Net als vader begint ook moeder met de alèf, de “één”. Net als vader leeft zij bij de Ene, bij God. Haar andere letter is echter geen bēth, maar een mēm.

Het beeld van de mēm is “water”. Dat water staat voor de tijd. In de tijd leven we. Daar maken we van alles mee. Een moeder leeft zowel bij God als in de tijd. Daarom kan ze ons leven in die tijd met de Eeuwige, met God, verbinden.

Een Bijbels voorbeeld van een moeder die met ons in de tijd leeft, is Mirjam, de zus van Mozes.

Volgens de Joodse Overlevering is Mirjam degene die in de woestijn voor water zorgt.2)

Haar naam wijst daar al op. Die naam begint en eindigt namelijk met een mēm, de letter van het water.

De letters daartussen zijn de rēsj en de jōd. Ook die hebben met water te maken. Samen vormen die namelijk het woordje , wat ‘snel stromend water’ betekent.

De woestijn is de plek waar wij doorheen moeten reizen om bij het land te komen dat God voor ons in petto heeft. En Mirjam geeft ons het water dat we moeten drinken om niet om te komen van de dorst.

Zoals ik al schreef, staat het water voor de tijd. Die tijd was er in het verleden (de eerste mēm) en zal er ook in toekomst zijn (de tweede mēm). En daartussen is het heden dat steeds opschuift. Dat is , het ‘snel stromende water’, de tijd die voor je gevoel zo vlug gaat.

Mirjam is de moeder die er voor zorgt dat je in de tijd kan blijven leven, dat je de tijd goed door kan komen.

Christenen kennen haar als Maria.3)

Dit olieverfschilderij  heeft Marc Chagall in 1938 en 1942 gemaakt en heet Madonna van het dorp

3. Een vader en drie zonen

3.1. Kijk je of kijk je niet

Een voorbeeld van een vader vind je in Genesis 9:18-27. Die vader heet Noach.

Op een keer drinkt Noach teveel wijn, wordt dronken, ontbloot zich en valt in slaap. Zijn zoon Cham komt de tent in, ziet zijn naakte vader liggen en licht zijn broers Sem en Jafeth in. Die gaan achterwaarts de tent in en leggen een kleed over hun vader heen.

Wat betekent dit verhaal?

Sinds zijn val in het paradijs schaamt de mens zich over zijn naaktheid.4) Hij schaamt zich omdat hij niet meer uit kan drukken wie hij eigenlijk is. Hij is het licht kwijt dat hij voor “de val” uitstraalde, het licht dat van God kwam.5)

Als vader staat Noach in contact met God. Maar als hij daar zo naakt ligt, zie je daar niets van. Dus als zijn zoon Cham zijn naakte vader ziet, kan hij hem alleen maar verachten.

Chams broers, Sem en Jafeth, willen hun vader Noach zo niet zien. Zij blijven geloven dat hij in contact staat met God, ook al zie je daar niets van. Zij blijven geloven in “zijn alèf”.

Daarmee drukken ze uit wat religie is.

3.2. Religieuze overdracht

In paragraaf 2.2. schreef ik dat we onze religie van onze ouders hebben. Onze ouders hebben die religie weer van hun ouders, die het weer van hun ouders hebben, enzovoort. Helemaal aan het begin van deze lijn staat God.

God is dus eigenlijk een “Oerouder”.

Het Hebreeuwse woord voor God is èlohim. Net als av (vader) en em (moeder) begint èlohim (God) met een alèf.

De alèf van je vader en moeder komt eigenlijk van God. God heeft die doorgegeven in de geslachten, tot hij bij je vader en moeder is aanbeland.

Dat blijkt ondermeer uit het bezit van het “heilige boek”.

“Heilige boeken” vormen de basis van elke echte religie.6) Het “heilige boek” van de joden is de Thorah.

Volgens de Joodse Overlevering heeft Mozes die Thorah van God gehad. Via via is dat boek uiteindelijk bij de laatste generatie joodse vaders terecht gekomen. Om de Thorah te leren kennen, moeten joodse kinderen bij hun vaders te rade gaan. Zonder hun vaders zou de Thorah slechts een grote hoeveelheid letters voor hen blijven.

Joodse vaders verstaan de kunst om draden tussen die letters te spannen, om van de Thorah een groot netwerk te maken. Een netwerk waarin God Zelf aanwezig is. Zo leren zij hun kinderen om te geloven. Zo brengen ze de gedachten van hun kinderen bij God.

thoralezen.jpg

Joodse moeders leren hun kinderen meer concrete dingen. Zij brengen de Thorah naar het alledaagse leven van hun kinderen. Zij leren hun kinderen wat dat alledaagse leven met God te maken heeft.

Met behulp van hun ouders leren joodse kinderen dus wat de woorden van God betekenen en hoe ze die toe moeten passen in de tijd waarin ze leven.

Uiteindelijk komt er een punt dat ze hun ouders niet meer nodig hebben. Ze verlaten het ouderlijk huis om een levensgezel te zoeken.

Als ze hun levensgezel gevonden hebben, kunnen zij op hun beurt aan kinderen gaan denken. Dan wordt het tijd om zelf de ouderrol op zich te nemen.

Hun kinderen worden ook weer volwassen, verlaten dan ook het ouderlijke huis en zo gaat de overdracht van de joodse religie steeds door.

4. Het eerste gedeelte

4.1. Jouw vaders en jouw moeder

Het “Vijfde Woord” gaat over je ouders, over je vader en je moeder.

In het eerste gedeelte van dat Woord staat letterlijk avīcha wə imècha, wat ‘jóúw vader en jóúw moeder’ betekent. Of nee, eigenlijk betekent het ‘jouw vaders en jouw moeder’. Er staat namelijk een jōd achter av, ‘vader’ en normaal gesproken wijst zo’n jōd op een meervoud.

Jouw vader is namelijk niet alleen. Achter jouw vader staat je grootvader, daarachter je overgrootvader, enzovoort, tot je bij dé Vader, bij God bent aanbeland. Al deze vaders worden hier bedoeld.

Jouw “moeder” blijft echter wel enkelvoud. Zoals ik al schreef, verbinden moeders God met de tijd. Van die moeders is jouw moeder de enige die in jouw tijd leeft. Alleen zij kan God dus met jouw tijd verbinden. De andere moeders niet. Die leven in een andere tijd.

In de afbeelding hieronder vind je de tekst van het eerste gedeelte van het “Vijfde Woord”.

Eerst zie je daar de Hebreeuwse woorden staan. Onder elk Hebreeuws woord vind je de uitspraak in gewone letters en daaronder vind je een letterlijke vertaling in het Nederlands.

Alleen de woorden avīcha, en imècha heb ik hier vertaald. De woorddelen die ‘vader’ en ‘moeder’ betekenen, heb ik zwart gekleurd. De meervoudsvorm van het woorddeel ‘vader’ heb ik lichtblauw gekleurd. De woorddelen die ‘jouw’ betekenen heb ik donkerblauw gekleurd. En het woordje dat ‘en’ betekent heb ik geel gekleurd.

De woorden kabed en èth heb ik nog grijs gelaten. Die ga ik in de volgende paragrafen behandelen.

4.2. Het woordje èth

Zowel voor het woord avīcha, ‘jouw vaders’ en imècha, ‘jouw moeder’, staat het woordje èth. Dat woordje wordt nooit vertaald. Het geeft aan dat ‘jouw vaders’ en ‘jouw moeder’ hier het lijdend voorwerp zijn.

Maar het betekent meer.

Èth bestaat uit de letters alèf en thaw. De alèf is de eerste letter en de thaw is de laatste letter van het Hebreeuwse alfabet. Dat alfabet stelt de weg voor die wij mensen door het leven gaan.

Helemaal aan het begin van die weg ben je nog bij God. Vandaar die alèf, de letter van God. Maar wanneer je op pad gaat, raak je steeds verder van God af, tot je Hem uiteindelijk helemaal kwijt bent. Je bent dan aanbeland bij de thaw.

Het beeld van de thaw is het “kruis”. Het kruis staat voor je dood. Als je sterft, lijkt alles afgelopen. Niets wijst erop dat je ooit weer levend zal worden.7)

Je ouders gaan die weg, van geboorte naar dood, van God naar Godverlatenheid, met alle spanningen die daarbij horen.

Dat betekent die èth.

In de afbeelding hieronder vind je woorden die ik al eerder behandeld heb. Alleen de woordjes èth zijn nieuw. Die heb ik bruin gekleurd. Ik heb ze vertaald met “levensweg”.

In de zin onderaan heb ik ze vertaald als ‘de weg van’. Met de eerder behandelde woorden erbij staat er dan ‘de weg van je vaders en de weg van je moeder’.

4.3. Zware ouders

Helemaal aan het begin van het “Vijfde Woord” staat het woord kabed. In de afbeelding hieronder heb ik dit woord zwart gekleurd. Daarna komen de woorden èth avīcha wə èth imècha die ik al heb behandeld.

Kabed wordt vaak vertaald als ‘eer.’ De zin wordt dan vertaald als ‘eer je vader en je moeder’. Letterlijk betekent kabed echter ‘zwaar’.

In dit geval gaat het om een werkwoord. Je moet hier dus iets doen. Kabed heb ik daarom vertaald met ‘maak zwaar’.

Wat moet je zwaar maken? De weg van je vaders en de weg van je moeder.

Daarmee wordt natuurlijk niet bedoeld dat je het je vaders en je moeder nog moeilijker moet maken dan ze het al hebben.

Het betekent dat je de weg die ze gaan serieus moet nemen, dat je die weg belangrijk moet achten, dat je er gewicht aan moet hechten. Onderaan heb ik kabed daarom vertaald met ‘hecht gewicht aan’.

Met de al behandelde woorden erbij wordt de zin nu ‘hecht gewicht aan de weg van je vaders en de weg van je moeder’.

Je ouders en het leven dat ze leiden zijn volgens dit “Vijfde Woord” dus heel belangrijk.

Maar waarom dan? Wat is daar dan zo belangrijk aan?

Ten eerste omdat je ouders de alèf, de “één” in je leven brengen. Zonder die alèf zou dat leven in stukjes uit elkaar vallen. Zonder die alèf zou je geen echte religie kennen, zou je niet in een echte maatschappij leven, zou je zelfs geen echte persoonlijkheid hebben. Zonder die alèf zou je leven een grote chaos zijn.

En ten tweede omdat dat hen alles gekost heeft. Ze hebben er hun leven voor geleefd, een leven dat eindigde of nog zal eindigen in de dood.

Het ‘gewicht hechten aan de weg van je vader en je moeder’, is een zaak tussen jou en hen. Daarom doe je het ook in je eentje. Dat wordt uitgedrukt door de piël, de werkwoordsvorm die hier gebruikt wordt. Jijzelf hecht er op je eigen houtje gewicht aan.

En daar ben je concreet mee bezig. Ook dat drukt de piël uit. Vaag eraan denken is niet genoeg. Het moet hier gestalte krijgen.

Als dat niet gebeurt, kom je in de problemen. De tekst dringt er dan ook sterk op aan. Daarom staat het woord kabed hier ook in de gebiedende wijs.

4.4. Je lever

Kabed betekent nog iets anders, namelijk ‘lever’.

De lever is een belangrijk orgaan in je buik. Volgens maag, darm en leverarts J. van Hattum maakt het je bloed stabiel.

In het YouTube filmpje “Bouw en functie van de lever” vertelt hij hoe instabiel je bloed tijdens het eten is. Je lever haalt er uit wat je niet nodig hebt en voegt er aan toe waar je gebrek aan hebt.

Daarnaast zorgt je lever voor afweer. Als er iets in je bloed komt dat schadelijk is, maakt de lever dat onschadelijk.


In de Joodse Overlevering is “eten” een veel wijder begrip. Tijdens je leven “krijg” je van alles “op je bord”, moet je allerlei dingen verwerken.

En dat komt dan in je “bloed” terecht. De Bijbel noemt dat bloed, je “ziel”.8) Het Hebreeuwse woord voor ziel is nèfèsj, wat ‘psyche’ betekent. Je psyche is een verzamelnaam van alles wat aan gedachten en gevoelens in je omgaat. Die gedachten en gevoelens krijgen hier al die dingen te verwerken.

Het zwaarste dat ze “op hun bordje krijgen” zijn je ouders. Je ouders hebben je gemaakt tot wat je bent en daar kan van alles bij misgaan. Misschien zijn ze zelfs amper ouders voor je geweest. Misschien hebben ze hun “één”, hun alèf, zo weinig aan je laten zien, dat je gewond en stuurloos door het leven gaat.

Juist dan is die lever belangrijk.

Volgens de Joodse Overlevering heeft die lever te maken met je àf, je ‘boosheid’.

Als er dingen in je leven gebeuren waar je het niet mee eens bent, wordt je boos. Die boosheid is echter giftig, die verziekt je leven. Daarom moet je haar zien kwijt te raken.

Boosheid, zegt de Overlevering, komt op als je in het hier en nu oordeelt. Als er hier en nu iets niet goed is, houdt dat je zo vast dat je vergeet dat er ook een plaats en een tijd is waar het wèl goed is.9) Een plaats en een tijd waar de alèf is, waar alles “één” is.

Als je dat weet, ben je in staat om in het hier en nu te leven.

5. Het tweede gedeelte

5.1. Een doel

Kabed èth avīcha wə èth imècha, staat er in het “Vijfde Woord”, ‘hecht gewicht aan de weg van je vaders en de weg van je moeder’.

Maar het gaat nog verder. Het volgende woord is lə mà’àn.

Lə mà’àn is een samenvoeging van de woordjes en mà’àn.

In de afbeelding hieronder heb ik ze elk een andere kleur gegeven. Het geel gekleurde betekent ‘ergens naar toe gaan’ en het bruin gekleurde mà’àn betekent ‘doel’ of ‘bedoeling’.

Samen geven ze aan dat je naar een doel toe gaat. Ik heb lə mà’àn daarom vertaald met ‘naar een doel toegaan’.

Omdat dat een hele mond vol is, heb ik in de uiteindelijke vertaling gekozen voor het woordje ‘zodat’.

5.2. Lange tijd

Het ‘gewicht hechten aan de weg van je vaders en de weg van je moeder’ heeft dus een doel. Een doel dat wordt beschreven in de woorden die ik in de afbeelding hierboven nog grijs had gelaten.

Die woorden zijn jààrichoen en jamèjcha. Jamèjcha betekent ‘jouw dagen’ en jààrichoen komt van èrèch wat ‘lang’ betekent.

Als je ‘gewicht hecht’ aan ‘de weg’ van je ouders, gebeurt er iets met de tijd waarin je leeft. Die tijd wordt dan langer. Letterlijk staat er dat je tijd wordt ‘verlengt’. Jààrichoen betekent namelijk ‘verlengen’.

Dat verlengen is voortdurend aan de gang. Jààrichoen speelt zich af in de ”trage tijd” zoals ik het noem, de tijd waarin ons leven hier voortkabbelt, de tijd die altijd maar doorgaat zonder dat de dingen die erin gebeuren “af” komen.

De werkwoordsvorm waarin jààrichoen staat is de hifil. Deze hifil betekent hier dat die dagen zichzelf niet verlengen, maar door iets anders verlengt worden.

In de afbeelding hieronder kun je dat alles terugvinden. De grondwoorden heb ik zwart gekleurd, de grammaticale toevoegingen heb ik lichtblauw gekleurd en het woordje ‘jij’ heb ik donkerblauw gekleurd.

Alleen de n, de noen waarmee het woord jààrichoen eindigt, heb ik grijs gelaten. Daar ga ik het in de komende paragraaf over hebben.

5.3. Iets eeuwigs

‘Jouw dagen’, jamèjcha, worden hier dus voortdurend ‘verlengt’, jààrichoen.

Ze worden verlengt door iets dat van buiten komt. Wat voor iets dat is, wordt aangegeven door de n, de noen waarmee jààrichoen eindigt. Grammaticaal zou er eigenlijk jààrichoe moeten staan, maar er staat jààrichoen.

Die n, die noen, is de letter van de “andere wereld”, de wereld waarin alles “af” is, waarin iets “eeuwigs” zit.

Dit eeuwige komt hier in je dagen.

Dit eeuwige vult die dagen. Het zijn dan geen lege dagen meer waar je zo snel mogelijk doorheen moet zien te komen. Het zijn dan dagen die niet lang genoeg voor je kunnen duren.

Dit eeuwige geeft zin aan je dagen. Het zijn dan geen doemdagen meer die je naar de dood brengen. Het zijn dan dagen waarin de kleinste gebeurtenissen betekenis hebben.10)

Door dit eeuwige vegeteer je niet meer, maar leef je, leef je écht.

6. Het derde gedeelte

6.1. Echt leven

Door dat eeuwige is je leven geen woestijntocht meer. Je zoekt niet meer in een enorme zandbak naar oases, naar stukjes “echt leven”.

Je héle leven is nu echt. Je bent aanbeland op ha-àdamah, ‘de grond’.

Àdamah, ‘grond’, is verwant aan adam, wat ‘mens’ betekent. Àdamah zou je dus kunnen vertalen als ‘menselijke grond’.

In de afbeelding hieronder heb ik dat woord zwart gekleurd. Het lidwoord dat ervoor komt, heb ik geel gekleurd en het voorzetsel dáárvoor heb ik bruin gekleurd.

6.2. Menselijke grond

Het gaat hier niet om zomaar wat grond. Het gaat hier om àdamah, ‘menselijke grond’.

Àdamah bestaat uit vier Hebreeuwse letters. De eerste drie letters zijn dezelfde als die van adam. Laten we dus eerst eens kijken naar het woord adam:

Adam begint met de letter alèf, de letter van de “éénheid”.

Daarna volgen nog de letters dalèth en mēm. De getalswaarde van die letters zijn respectievelijk 4 en 40. De 40 is de 4 op een ander vlak. 11) De letters hebben dus allebei te maken met de “vierheid”.

Adam heeft dus zowel te maken met de “éénheid” als met de “vierheid”. De “éénheid” staat voor de wereld van God en de “vierheid” staat voor de stoffelijke wereld. Een deel van adam hoort dus thuis in de hemel en een ander deel in de aarde.

Zoals ik al schreef is adam het woord voor ‘mens’. De mens leeft dus zowel in de hemel als in de aarde. God plaatst die mens hier in een omgeving die dat ook heeft, een omgeving die zowel hemels als aards is. Die omgeving is de àdamah, de ‘menselijke grond’.

Deze àdamah, deze grond, is helemaal in harmonie met de mens. Die weerspiegelt als het ware wat hij is. Daarom voelt hij zich daar zo thuis.

Àdamah heeft ook nog iets extra’s, een letter die adam niet heeft, namelijk de . Deze geeft aan dat het woord vrouwelijk is.12) Àdamah is dus eigenlijk de vrouwelijke adam, de vrouwelijke mens.

Het beeld van de is het “venster”, waardoor je uitkijkt naar wat buiten is. De àdamah kijkt uit naar haar “man”, naar adam, de mens. Ze verlangt naar hem.

Àdamah is dus veel meer dan een stuk grond waarop je huizen kunt bouwen en voedsel kunt laten groeien.

Dat zie je ook aan de getalswaarde van het woord, namelijk 1 + 4 + 40 + 5 = 50.13)

50 is de getalswaarde van de letter noen. Zoals ik al schreef, is dat de letter van de “andere wereld”. Die andere wereld is de wereld die “af” is, waarin iets eeuwigs zit.

In de afbeelding hieronder heb ik alles op een rijtje gezet. De letter van de “éénheid” heb ik lichtblauw gekleurd, de letters van de “vierheid” heb ik bruin gekleurd en de letter van het vrouwelijke heb ik geel gekleurd.

6.3. Regen

Zoals ik al schreef is àdamah aarde die in verbinding staat met de hemel.

Die verbinding komt tot stand door regen. In Deuteronomium 11:11 wordt die regen ‘regen des hemels’ genoemd.

Als er geen regen uit de hemel valt, groeit er geen voedsel op de aarde en kun je er geen vee op laten grazen.

De hemel maakt de aarde vruchtbaar.

Dat gebeurt niet automatisch. Dat gebeurt alleen als je luistert naar Gods “geboden”. Als je dat doet, zal de regen op tijd vallen, staat er in Deuteronomium 11:13-17. Dan zul je ‘eten’ en ‘verzadigd worden’.

Maar als je ‘af’ zal ‘dwalen’ zal God ‘de hemel versperren zodat er geen regen zal vallen en de àdamah haar opbrengst niet geeft’. Dan zul je snel ‘verdwenen zijn van dat goede land’ dat God je ‘geeft’.

Gods “geboden” zijn in de eerste plaats de “Tien Woorden”, waarvan het Woord dat ik nu bespreek het “vijfde” is. Als die “Woorden” niet functioneren komt er “hongersnood”.

Het gaat hier niet om een letterlijke hongersnood, maar om een hongersnood in je ziel. Het is leeg in je ziel geworden omdat God niet meer tegen je spreekt, omdat de hemel geen antwoord meer geeft op je vragen, omdat je niet meer weet wat de zin van alles is.

Dat betekent die “hongersnood”.14)

Als je de zin van de dingen niet meer weet, wordt zowel de hemel als de aarde anders. De hemel wordt dan van ‘koper’ en de aarde wordt dan van ‘ijzer’.15)

Het Hebreeuwse woord voor ‘koper’16) is verwant met dat voor ‘slang’.17)

De slang is in de Bijbel het dier dat je verleid om de dingen beter te weten dan God. Als je verstand zijn eigen gang gaat en niet meer gelooft dat er iets boven haar uitgaat, heeft die slang haar doel bereikt.

De Hebreeuwse letter samèch heeft de slang als beeld. Die slang heeft een gesloten vorm. De kop van de slang houdt de staart vast.

Als je alleen met jouw gedachten in de weer gaat, wordt de hemel een opgerolde slang voor je. Je redeneringen sluiten zich, maar je schiet er niets mee op. Je wordt er alleen maar eenzaam van.18)

‘IJzer’ heeft te maken met oorlogstuig. Met name met zwaarden, waarmee je iets doormidden kan hakken. IJzer maakt de “eenheid” kapot.19)

Een aarde van ijzer is een aarde waar alles tegenstrijdig is, waar alles met alles vecht.

Als de regen niet uit de hemel valt, wordt de àdamah onleefbaar. Dan wordt het een onmenselijke plek.

6.4. Àsjèr

In de vorige paragrafen heb ik het gehad over het gedeelte ‘àl àdamah, ‘op de menselijke grond’. Nu komt er een andere woord, namelijk àsjèr.

Àsjèr kun je vertalen als ‘waarvan geldt dat’.

Dit woord geeft aan dat er een verband is tussen de dingen die ervoor staan en de dingen die erna staan, in dit geval dus tussen ‘àl àdamah, ‘op de menselijke grond’, en wat ik in het volgende hoofdstuk ga bespreken.

In de afbeelding hieronder heb ik àsjèr vertaald als ‘die verband houdt met.’

In de zin onderaan heb ik het simpelweg vertaald met ‘die’.

7. Het vierde gedeelte

7.1. Gegeven

De àdamah, de ‘menselijke grond’, heb je niet van jezelf. Die wordt aan je gegeven.

Het Hebreeuwse woord voor ‘geven’ is nathàn.

Nathàn bestaat uit de letters noen, thaw en nog een noen. Nathàn is dus een thaw die omgeven wordt door twee noen’s.

Zoals ik al schreef is de thaw de letter waarin je God helemaal kwijt bent. God is de “éénheid”, dus die ben je dan ook kwijt. Alles in je en om je heen is versplinterd en niets wijst erop dat die splinters ooit nog bij elkaar kunnen komen. Je situatie is uitzichtloos.

Dat is de thaw.

Rondom die thaw komen hier echter twee noen’s. Samen vormen die letters het woordje noen.

Zoals ik al schreef, staat de noen voor de “andere wereld”, de wereld waarin alles “af” is. Als je iets geeft, leg je die “andere wereld” als een beschermende hand rondom een uitzichtloze situatie.

Er is nòg iets met nathàn, met ‘geven’.

Zoals ik al schreef, bestaat nathàn uit de letters noen, thaw en noen. De getalswaarden van die letters zijn respectievelijk 50, 400 en 50. Samen is dat 500. Als je iets geeft, geef je dus de 500.

500 is de 50 op een ander vlak, het vlak van de toekomst.20) Eerder schreef ik dat de 50 voor de “andere wereld” staat. 500 is dan de “andere wereld” die in de toekomst komt. En geven is dan die toekomstige “andere wereld” geven.

Dat is wat je ouders doen. Je ouders geven je de toekomstige “andere wereld” nu al. Dankzij hen kun je wonen op je àdamah, je ‘menselijke grond’.

Die “andere wereld” hebben ze weer van hun ouders gekregen en die weer van hun ouders, enzovoort.

Helemaal aan het begin staat de “eerste Ouder”, God. Hij is de eigenlijke Gever. Van Hem komt je àdamah, je ‘menselijke grond’ ten diepste vandaan.

Net als jij, je ouders en al je andere voorouders, woont God hier op aarde. Hij woont hier op aarde in Zijn tempel.

Het Hebreeuwse woord voor tempel is hejchal. Hejchal is verwant met jachol, wat ‘omvatten’ betekent. De tempel is dus dat wat alles omvat, dat wat als een beschermende hand om alles heen is.

Volgens de Joodse Overlevering heeft het tempelgebied een lengte van 500 en een breedte van 500.21)

Zoals ik als schreef, staat de 500 voor de toekomstige “andere wereld”. In die toekomstige “andere wereld” woont God. Het is Zijn tempel.

In Gods tempel vindt de “offerdienst” plaats. Het Hebreeuwse woord voor ‘offer’ is qorban. Qorban betekent eigenlijk ‘naderen, dichtbij komen’.

De tempel is dus de plek waar alles en iedereen bij elkaar komt, waar alles wat gescheiden is, verbonden wordt.

De tempel is de plek waar de Ene, waar God zijn verbindende werk doet.

7.2. De Oerouder

God is de eerste Ouder, de Oerouder.

Van Hem heb je je ‘menselijke grond’ gekregen. Dankzij Hem is je ‘menselijke grond’ echt ‘menselijke grond’. Dankzij Hem en dankzij Haar. Want God is zowel mannelijk als vrouwelijk, zowel vader als moeder.

God is de Oervader en de Oermoeder. Als Oervader heet God ‘Èlohīm’ en als Oermoeder heet God ‘JHWH’. Dit betekent natuurlijk niet dat er twee goden zijn. God is en blijft één, maar Hij laat zich op twee manieren aan ons zien.

In de tekst noemt Hij zich JHWH Èlohèjcha, ‘JHWH jouw God’. Het is de vijfde en laatste keer dat Hij zich in de “Tien Woorden” zo noemt.22)

7.3. JHWH

Eerst JHWH. Dat is de Oermoeder.

In paragraaf 2.3. schreef ik dat het Hebreeuwse woord voor moeder em is. Het woordje em bestaat uit een alèf en een mēm. De alèf staat voor de éénheid en de mēm voor de tijd waarin wij leven. Een moeder brengt de éénheid dus in onze tijd.

JHWH doet dat ook.

JHWH is God die met ons mee gaat in de tijd.

Het woord JHWH bestaat uit een jōd, een , een waw en nog een . De getalswaarde van die letters is respectievelijk 10 + 5 + 6 + 5 = 26. Dat is precies het aantal geslachten van Adam tot en met Mozes.23) Deze geslachten beslaan de hele tijd van de Thorah.

Al die tijd gaat JHWH mee.

Je ziet het ook aan de grammaticale tijd waarin het woord JHWH staat. Dat is namelijk de “trage tijd”, de tijd waarin wij leven.

JHWH komt van hajah wat ‘zijn’ betekent. JHWH kun je vertalen als ‘Hij die er de hele tijd is’.

“Hij” zeg ik, want JHWH begint met een jōd en dat geeft aan dat hier sprake is van een mannelijk enkelvoud. De Oermoeder is dus niet helemaal vrouwelijk. Ze begint met iets mannelijks. Pas daarna komt een en aan het einde komt nog een . Deze ’s staan voor het vrouwelijke.

De ’s komen uit die jōd voort. Het vrouwelijke komt uit het mannelijke voort.

Bovenaan in de afbeelding zie je de J, de jōd staan. De getalswaarde van die jōd is 10.

De 10 is de 1 op een ander vlak. De 1 is de toestand waarin God zich bevind en de 10 is de toestand van God zoals wij ons die hier voorstellen, een toestand waarin alles nog heel is.

Wij mensen bevinden ons echter in een toestand waarin alles gebroken is, waarin de ene scherf niet bij de andere scherf kan komen.

Om dat toch mogelijk te maken, daalt God als JHWH naar ons af. Gods J, Gods jōd, breekt in twee H’s, twee hē’s. Dat kan, want de getalswaarde van de is 5 en dat is de helft van 10. Er ontstaan dus twee helften. Zo is God helemaal bij ons.

Niet voor niets betekent JHWH ‘Hij die er is’. Hij is bíj ons. Hij voelt wat wij voelen, maakt mee wat wij meemaken. Dat komt door de H’s, de ’s. God wordt hier vrouwelijk om bij ons te zijn. Hij wordt onze Oermoeder.

Hij doet echter nog meer. Er is ook nog een andere letter in JHWH, namelijk de W, de waw. Die letter staat tussen de twee H’s in.

Het beeld van de waw is de haak. Een haak kan dingen met elkaar verbinden. In dit geval verbindt Hij de twee H’s. Op die manier maakt Hij onze helften weer heel.

Hij komt dus eerst in onze toestand en brengt ons dan in de toestand waarin Hij zelf is. De Bijbel noemt dat “verlossing”.

JHWH is onze Verlosser.

7.4. Jouw God

Dan Èlohèjcha. Dat is de Oervader.

Over het Hebreeuwse woordje voor vader heb ik al geschreven in paragraaf 2.3. Dat woordje is av. Av bestaat uit een alèf en een bēth. De alèf staat voor de éénheid en de bēth staat voor onze wereld, waar tegenover elk iets een tegen-iets staat. Een vader brengt de éénheid dus in onze wereld.

Ook Èlohèjcha doet dat.

Èlohèjcha bestaat uit de letters alèf, lamèd, , jōd en kaf.

De eerste drie letters vormen de stam die ‘God’ betekent.

God is de Ene. De eerste van de drie letters is dan ook de alèf, de letter van de “éénheid”.

Ook je vader heeft die alèf. Die heeft hij echter niet van zichzelf maar van zijn vader. Die heeft hem weer van zijn vader, enzovoort, tot je bij de eerste vader komt. Die eerste vader is God.

God heeft de alèf van zichzelf.

Maar Hij houdt hem niet voor zichzelf. Dat zie je aan de tweede letter, de lamèd. De lamèd geeft aan dat je ergens naar toe gaat. Gods éénheid gaat dus ergens naar toe. Hij komt naar jou toe.

Op de lamèd volgt dan nog de . Zoals ik al schreef, is het beeld van de het “venster”. Door een venster kijk je uit naar iets dat buiten is. Zo kijkt Gods éénheid uit naar jou.

Gods éénheid komt naar je toe en kijkt naar je uit.

Eerder schreef ik dat de voor het vrouwelijke staat. God als Oervader is dus niet helemaal mannelijk. Hij heeft ook iets vrouwelijks. Met dat vrouwelijke kan Hij dichtbij ons komen.

We zagen al dat de voor een “helft” staat.24) De wereld waarin wij leven, is een wereld van “helften”. Om door ons opgemerkt te worden, moet God zelf ook een “helft” worden. Dat doet Hij door die .

Na de drie letters van dit woord komen er nog twee letters, namelijk de jōd en de kàf.

De jōd geeft aan dat hier sprake is van een meervoud. Eigenlijk staat er dus ‘goden’ maar omdat God één is, vertalen we het nog steeds met ‘God’.

De kàf geeft aan dat het om ‘jouw God’ gaat.

Die jōd en de kàf kwamen ook achter het woordje “vader” aan het begin van het “Vijfde Woord”. In paragraaf 4.1. vertaalde ik dat als ‘jouw vaders’.

Jouw vader heeft zelf een vader en die heeft zelf een vader, enzovoort. Dat zijn allemaal vaders van jou. Maar je hebt maar één God. Die is er altijd voor je geweest en zal er altijd voor je zijn.

7.5. Wat Hij geeft

Je hebt dus een Oermoeder en een Oervader. “JHWH” is je Oermoeder” en “jouw God” is je Oervader. Die twee zijn één. Het is “JHWH, jouw God”.

In de afbeelding hieronder vertaal ik dat met “Hij-die-met-je-is, jouw God”. Dat is de God die geeft, die jou hier “de andere wereld” geeft.

Hoe geeft Hij die “andere wereld”? Hij geeft haar ‘naar jou toe’. Hij geeft haar aan ‘jou’.

In het Hebreeuws staat er lach. Lach bestaat uit een lamèd en een kaf. De lamèd betekent ‘naar toe’ en de kaf betekent ‘jou’.

In de afbeelding hieronder heb ik ‘naar toe’ geel gekleurd en ‘jou’ blauw gekleurd.

Met ‘jou’ eindigt het “Vijfde Woord”.

God heeft jou op het oog. Hij wil jou alles geven. Hij wil jou Zijn éénheid geven. Hij wil jou Zichzelf geven.

Om dat mogelijk te maken gaf Hij je een vader en een moeder. Zij gaven je die éénheid door en zo kwam je op een plaats terecht waar je kan leven, waar je een mens kan zijn, waar je menselijk kan zijn. Ook je tijd werd iets bijzonders, ze werd langer en voller, elk moment kreeg iets eeuwigs.

Volgens de Joodse Overlevering is Hij zèlf de plaats.25)

En Hij is ook de tijd. Deuteronomium 30:20 noemt Hem ‘de lengte van je dagen’.

Door jou Zijn plaats en Zijn tijd te geven, wil Hij je gelukkig maken.

8. De eindvertaling

Ik heb nu het hele “Vijfde Woord” behandeld.

In vier gedeelten heb ik het Woord vanuit het Hebreeuws vertaald. Daarvoor heb ik negen afbeeldingen gebruikt. Onderaan die afbeeldingen zie je steeds de eindvertaling. Als je die eindvertalingen bij elkaar zet, krijg je de volgende tekst:

9. Verwante documenten

Het hoofddocument waar “Je vader en je moeder” bij hoort is:

De Tien Woorden.

In hoofdstuk 7 van dit document vind je de verwijzingen naar alle documenten die daarbij horen.

1)
Lutherse geschriften. Belijdenisteksten van een kerk (1987), p. 47,48.
2)
F. Weinreb (1975) Antropologie II, p. 59.
3)
De naam Maria is een vergrieksing van de naam Mirjam.
5)
F. Weinreb (1976) De Bijbel als Schepping, p. 221-223.
7)
F. Weinreb (1981) De letters van het leven, p.174.
9)
F. Weinreb (1968) Korban, p. 248, 266, 267.
10)
Zie F. Weinreb (1990) Symboliek, p. 168.
13)
De getalswaarde van de alèf is 1, die van de dalèth is 4, die van de mēm is 40 en die van de is 5. Samen is dat 50.
14)
F. Weinreb (1970) De Bijbel en Midrash, p. 23.
16)
Nəchosjèth.
17)
Nachasj.
18)
Zie Friedrich Weinreb (1981) Letters van het leven, p. 131, 132.
19)
F. Weinreb (1968-1976) Korban, p. 172, 173.
21)
Zie F. Weinreb (1976) De Bijbel als Schepping, p. 173.
22)
De eerste keer in het Eerste Woord, de tweede keer in het Tweede Woord, de derde keer in het Derde Woord, de vierde keer in het Vierde Woord en hier in het “Vijfde Woord” dus voor de vijfde keer.
24)
Zie paragraaf 7.3.
25)
F. Weinreb (1981) De Legende van de beide bomen, p. 138.