Site-hulpmiddelen

Gebruikershulpmiddelen


1. De alèf op een ander vlak

De getalswaarde van de letter jōd is 10. De jōd is de eerste letter van de “tientallen”, de letters waarmee God in onze wereld komt.1)

De tientallen worden voorafgegaan door de “eenheden”. Die eenheden zijn pure begrippen. Van de wereld die wij kennen, is er dan nog geen sprake.

Het eerste begrip is de letter alèf. De getalswaarde van de alèf is 1. De alèf staat dus voor de éénheid. Een éénheid die wij ons hier niet voor kunnen stellen.

De jōd is de alèf zoals hij zich uitdrukt in onze wereld, in de wereld van de tientallen. Met de jōd treedt de éénheid onze eigen wereld binnen.

2. De eerste letter van de Naam

Volgens de Hebreeuwse Bijbel is er maar één God. Een God die zelf één is.2) Van die éénheid kunnen wij, mensen, ons geen voorstelling maken. Wij kunnen namelijk alleen maar in tegenstellingen, in “tweeheden”, denken.

God is voor ons dus iets onvoorstelbaars. Toch komt die onvoorstelbare God in onze wereld. Dat doet Hij met zijn Naam. Gods Naam is JHWH. De eerste letter van deze Naam is een jōd.

JHWH zou je kunnen vertalen als ‘Hij die er was, die er is en die er zal zijn’, Hij die de hele tijd bij ons is, die ons hele leven met ons meegaat.3) Die ‘Hij’ is de jōd.4)

Als je deze jōd uitspreekt, hoor je “j”.

De jōd is een “gehemelteletter”,5) een letter waarin de beide delen van het gehemelte elkaar raken. Bij de “j” gebeurt dat op een hele lichte manier. De jōd is de subtielste “gehemelteletter”. Soms klinkt de jōd helemaal niet. Dan is hij slechts de drager van een klinker.6)

De jōd is dus een subtiel verschijnsel, een letter die je nauwelijks “aards” kunt noemen. Hetzelfde geldt voor ‘Hij’, voor God wanneer Hij hier in onze wereld komt.

3. De druppel

Hoe komt ‘Hij’, hoe komt God, hier in de wereld? Als een druppel. Zo ziet de jōd er tenminste uit.

Bij druppels denk je in de eerste plaats aan water. Water is één van de elementen die in het Bijbelse scheppingsverhaal genoemd worden. Het Hebreeuwse woord voor water is màjim. Màjim is verwant met jōm, wat ‘dag’ betekent. Het Hebreeuws legt dus een verband tussen water en tijd. Dankzij water heb je hier de tijd, kun je hier verder leven.

De jōd is een druppel van dat water. Zo’n druppel valt samen met andere druppels uit een wolk. Het Hebreeuwse woord voor ‘wolk’ is ’anan. ’Anan is verwant met ’anah, wat ‘antwoord’ betekent.

De grond vraagt, schreeuwt, om leven en de wolk antwoordt de grond door haar druppels te zenden. Druppels die de grond doordrenken tot deze weer droog is en naar nieuw water snakt. Het Hebreeuwse woord voor grond is àdamah. Àdamah is verwant met adam, ‘mens’.

Ook wij, mensen, snakken naar druppels uit Gods wolk, naar antwoorden uit de hemel. Wij, mensen, willen graag eeuwig hier zijn, willen graag verder leven.

Als Saulus7) niet meer weet hoe dat moet, zendt God Ananias tot hem.8) Het Hebreeuwse woord voor Saulus is Sjaoel. Sjaoel is verwant aan sjaàl wat ‘vragen’ betekent.9) Het Hebreeuwse woord voor Ananias is Ənànjah wat ‘wolk van JH(WH)’ betekent.

Die “wolk”, die Ananias, is dus het antwoord op de vraag van Saulus. God reageert op zijn vragen en ook op die van ons. Dat betekenen die waterdruppels.

Andere druppels zijn tranen. Tranen vloeien uit onze ogen als we hevig geëmotioneerd zijn. Als we gek van blijdschap zijn, overstelpt worden door verdriet, of niet meer weten wat we moeten doen van woede.

En als we ons snijden, vloeien er weer andere druppels uit ons lichaam. Dat zijn bloeddruppels. Bloed houdt ons in leven. Als dat bloed haar werk niet meer doet is het afgelopen met ons.

Het Hebreeuwse woord voor ‘bloed’ is dam. Dam is verwant aan het woord adam, dat ‘mens’ betekent. Alleen de alèf aan het begin ontbreekt. Het Hebreeuwse woord voor traan is dèma’. Dat lijkt sterk op het woord dam, ‘bloed’. Alleen sluit dèma’ af met een ’àjin.

Tranen en bloeddruppels maken ons tot een mens, een mens die God weerspiegelt, die op God lijkt.

Het Hebreeuwse woord voor ‘lijken op’ is dəmoeth. Ook dat woord is verwant aan het woord adam. Adam zou je dus ook kunnen vertalen als ‘ik lijk op (God)’.

Dat komt allemaal door die druppels. Dat is God die zo dichtbij ons komt dat Hij onze tranen wordt, dat Hij het bloed wordt dat in ons stroomt. Als wij een medemens aan het huilen brengen, barst God in tranen uit. Als wij zijn bloed vergieten, steken we een mes in het hart van God.

Dat alles betekent de jōd.

4. Het kind

De jōd volgt op de tēth. Het beeld van de tēth is de baarmoeder. De jōd is het kind dat uit die baarmoeder tevoorschijn komt.

Zo’n pasgeboren kind is echter niet zelfstandig, dat heeft een moeder nodig.

Het Hebreeuws legt een verband tussen de moederborst en de hemel. Het Hebreeuwse woord voor moederborsten is sjadàjim en dat voor hemel is sjamàjim. Deze woorden verschillen slechts in één letter. Sjadàjim heeft een dalèth, en sjamàjim en mēm. Maar ook in die letters zijn de woorden verwant. Dat zie je aan de getalswaarden. De getalswaarde van de dalèth is 4 en de getalswaarde van de mēm is 40, een 4 op een ander vlak.

Daarom zegt de Joodse Overlevering dat het kind door de hemel wordt gevoed.

Volgens Jezus weten onmondige kinderen daarom dingen, die wij, verstandige volwassenen, al vergeten zijn.10)

Als volwassenen klinkt ons dat alles vreemd in de oren.

Wij, volwassenen, leven in een heel andere wereld. Een wereld waarin niemand ons zomaar te hulp schiet. Een wereld waarin we alleen kunnen overleven als we slim en handig zijn. Een wereld waarin we ons kinderlijk vertrouwen en onze kinderlijke verwondering zo snel mogelijk kwijt moeten zien te raken. Een wereld waarin wij het “kind in onszelf” moeten “doden”.

In het Nieuwe Testament wordt die “kindermoord” van een heel andere kant beschreven. Dan denk ik aan het verhaal van koning Herodes.

Herodes hoort dat er in Bethlehem een kind geboren is dat het koninkrijk van God zal vestigen en maakt zich erg zenuwachtig over zijn eigen troon. Hij weet namelijk dat dit kind de echte koning is en dat hijzélf “nep” is, net als zijn plannetjes en organisaties. Hij neemt het zekere voor het onzekere en laat alle kinderen in Bethlehem ombrengen.11)

Herodes wordt dus gedreven door angst. Dat zit al in zijn naam. De naam Herodes komt namelijk van chàradah, dat ‘schrik, ontsteltenis, zorg’ betekent.

Als we bang zijn dat we het in de wereld niet zullen redden, kunnen we het “kind in ons” in grote moeilijkheden brengen.

Ook in de Hebreeuwse Bijbel zien we het kind in de problemen komen.

De jōd, het “kind” van de Hebreeuwse letters, wordt namelijk vaak als leesmoeder gebruikt voor de klinkers chīrèq en tsere. Chīrèq betekent ‘uit de gemeenschap gehaald zijn’ en tsere betekent ‘in nood zijn’.12)

Hier wordt de jōd dus aan de zijlijn gezet of in een hoek gedrukt. En met de jōd ook God, die in deze letter naar onze wereld komt.

Toch moet juist van die jōd onze redding komen.

5. De oervorm

Elke letter is een komst van God in onze wereld. Bij elke letter doet Hij dat echter op een eigen manier. Daarom heeft elke letter een eigen vorm. De vorm van de jōd is de “oervorm”:

De bovenste punt geeft de oorspronkelijke toestand weer. Daar zijn wij en onze wereld nog bij God. Daar is alles nog één.

Als de punt breder wordt, ontstaat de “tweeheid”. Dan ontstaan de tegenstellingen. Licht en duisternis, hemel en aarde, man en vrouw, enzovoort. In die toestand hebben wij het voortdurende gevoel dat wij iets kwijt zijn, dat iets ons in de steek heeft gelaten.

Hoe verder de tegengestelden zich van elkaar verwijderen, hoe groter ons verlangen naar éénheid wordt. Op een gegeven moment wordt dat verlangen zo sterk dat de tegengestelden naar elkaar toe bewegen. Zo komen wij en onze wereld weer in God, in de Eénheid, terecht.

Weinreb noemt dit het 1 – 2 – 1 principe. Eerst is alles één, dan ontstaat de tweeheid en tenslotte wordt alles weer één. De Bijbeltekst Romeinen 11:36 drukt dit principe als volgt uit:

Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen’.

God schept alle dingen, maar brengt die dingen ook weer bij zichzelf terug.

Hetzelfde wordt weergegeven door de Naam voor God die Jezus vaak gebruikt, namelijk “abba”.

Abba is afgeleid van av, wat ‘vader’ betekent. Av bestaat uit de letters alèf en bēth. De getalswaarde van de alèf is 1 en de getalswaarde van de bēth is 2. In getallen schrijf je av dus als 1 – 2. Av wordt ook wel vertaald als ‘schepper’. De schepper is degene die uit de één de twee tevoorschijn haalt.

Abba bestaat niet alleen uit de letters alèf en bēth. Na deze letters komt nog een alèf. In getallen schrijf je abba dus als 1-2-1. Abba is dus niet alleen een schepper die uit de één de twee tevoorschijn haalt. Hij brengt deze twee ook terug naar zichzelf, terug naar de één:

Abba is een intiem woord voor ‘vader’. Je zou het kunnen vertalen met ‘pappa’. De jōd drukt dat leven met die abba uit. De jōd is het leven van het kind.

6. De hersenen

De jōd is ook een voorstelling van onze hersenen. Alleen de bovenste punt ontbreekt bij ons. Dat is de punt die de éénheid met God aangeeft.

Volgens de Joodse Overlevering hadden wij in het paradijs een oog waarmee we de éénheid van alles konden zien. Nadat we van de “boom van de kennis van goed en kwaad” gegeten hadden, sloot zich dat ene oog en gingen de twee ogen open die wij nu kennen. Vanaf die tijd kunnen wij alleen nog maar de veelheid zien.

Het éénheidsbesef is bij ons onbewust geworden. Onze “volwassenenhersenen” denken alleen nog maar in tegenstellingen. Daardoor hebben wij steeds het gevoel dat wij iets missen.

De onderste punt is er nog wel. Dat is de hersenstam, die naar de ruggengraat leidt. Die heeft ondermeer te maken met seksualiteit. Seksualiteit is de drang om hier op aarde één te worden. Omdat de “bovenste punt” ontbreekt, is deze drang des te sterker.

In de volgende afbeelding vat ik dat alles samen:

De seksuele drang komt pas tot rust als de tegengestelden, als de man en de vrouw, zich hier verenigen. Deze vereniging wordt bekroond met het kind, waarin hun eigenschappen verenigd zijn.

Dat kind blijft echter geen kind. Dat wordt zelf volwassen. Het gaat dan op zoek naar een man of vrouw die het eigen gemis kan opvullen, enzovoort, enzovoort. Pas als hét kind geboren wordt, is de eenheid bereikt. Hét kind is de Bijbelse “Messias”. Die Messias raakt zijn “bovenste punt” niet kwijt, die blijft in contact met zijn abba.

7. Het geheim van het doen

Het woordje jōd is afgeleid van jad, wat ‘hand’ betekent. Het gaat hier om een hand zoals je die van bovenaf ziet, een hand die nog in rust is, die nog niets doet.

De hand die wel iets doet is de volgende letter, de kàf. Het beeld van deze kàf is de handpalm, de hand die iets vast kan grijpen.

De jōd is dat wat aan dat grijpen, dat handelen voorafgaat. De jōd is een hand die iets in ontvangst neemt. Het is de kinderhand die de moederborst zoekt.

Voor we in staat zijn te handelen, moeten we worden als dat kind dat zijn voedsel van de hemel krijgt.

Zo werkt het ook met de Tien Woorden, die christenen ‘de tien geboden’ noemen. Dat zijn geen richtlijnen om iets te gaan doen. Dat zijn woorden die je als een kind in je op moet nemen. Als dat gebeurt, zullen die daden vanzelf komen.

Het oude Proto-Semitische beeld van de jōd is een onderarm die uitmondt in een hand die klaar is om iets te ontvangen. De duim en de andere vingers zijn goed van elkaar onderscheiden. Dat zie je in de volgende afbeelding:

In het Foenicische schrift is die onderarm wat gedraaid. De Griekse jota is daar weer een vereenvoudiging van. Hetzelfde geldt voor onze eigen I en J. De Hebreeuwse jōd en de Arabische lijken er nog het minste op.

In het beeld draait het om de samenwerking tussen de duim en de vier andere vingers. De duim staat voor de “één” en de andere vingers voor de “vier”.

Pas als die 1 en die 4 samenwerken, zijn we in staat om iets te doen. Volgens Weinreb komt die 1 – 4 verhouding in het tweede scheppingsverhaal telkens weer terug.

Bijvoorbeeld bij de “levensboom” en de “boom van kennis van goed en kwaad”. Dat zijn twee bomen die in het centrum van het paradijs staan. De “levensboom” is de boom die ons met God verbindt en de “boom van kennis van goed en kwaad” is de boom die ons met deze wereld verbindt.

Als je de getalswaarden van alle letters van de “levensboom” bij elkaar optelt, krijg je het getal 233. Als je hetzelfde doet met de letters van de “boom van kennis van goed en kwaad” krijg je het getal 932. De verhouding tussen beide getallen is precies 1:4. De “levensboom” is dus de 1 en de “boom van kennis van goed en kwaad” de 4.

Volgens de Overlevering zijn de wortels van beide bomen oorspronkelijk nog met elkaar verbonden. De 1 en de 4 functioneren dan nog als een eenheid.

Anders wordt het als wij de vruchten van de “boom van kennis van goed en kwaad” tot ons nemen. Als we dat doen, snijden we de verbinding tussen beide bomen, tussen de 1 en de 4 door.

Zonder “levensboom” ploeteren we vergeefs om onze zaakjes op orde te krijgen. De eenheid kunnen we dan niet meer bereiken.

Bij de jōd gebeurt dit nog wel. Daar is die 1-4 verhouding nog intact. De jōd is namelijk het kind, dat nog bij God is.

8. Literatuur

  • Weinreb, F (1975), Anthropologie II, p. 41.
  • Weinreb, F (1976), De Bijbel als Schepping, p. 35-42.
  • Weinreb, F (1985), De zin van de schrifttekens, p. 3-7.
  • Weinreb, F (1992), Het Hebreeuwse Alfabet, Les 1, p. 33-35; Les 2, p. 5-14; Les 3, p. 20-22.
  • Weinreb, Friedrich (1981), Letters van het leven. Het wezen van het Hebreeuwse alfabet, p. 102-111.
4)
Zie Hij.
7)
Saulus heet later Paulus en is één van de schrijvers van het Nieuwe Testament, het Griekse commentaar op de Hebreeuwse Bijbel.