Site-hulpmiddelen

Gebruikershulpmiddelen


De Thorah

1. Het belang van de Thorah

De Thorah is het belangrijkste onderdeel van de Hebreeuwse Bijbel.

De Hebreeuwse Bijbel is het heilige boek van de joden. Het Hebreeuwse woord voor heilig is qadàsj. Qadàsj betekent ‘afgezonderd, uitgekozen zijn’. Iets heiligs is iets speciaals, iets dat niet gewoon is.

De joden zien de Hebreeuwse Bijbel dus als een bijzonder boek. Van dat bijzondere boek is de Thorah de kern.

Thorah is een Hebreeuws woord dat ‘richtingwijzer’ betekent.

De Hebreeuwse Bijbel heeft ook nog twee andere onderdelen:

  1. De Nevi’īm, de ‘Profeten’.
  2. De Kethoevīm, de ‘Geschriften’.

De Profeten brengen de boodschap van de Thorah in onze wereld. Zij staan dus tussen de Thorah en onze wereld in.

De Geschriften staan in onze wereld. Daar weerspiegelen zij de boodschap van de Thorah en de Profeten.1)

De Profeten en Geschriften voegen dus niets toe aan de Thorah. Alles wat zij zeggen is al in de Thorah te vinden. Het enige nieuwe dat zij doen is die Thorah dichterbij ons brengen.

Je kunt de Hebreeuwse Bijbel zien als een bloem die zich ontvouwt. De knop is de Thorah. Als de knop opengaat, komen de Profeten en de Geschriften tevoorschijn.

Ook kun je de Hebreeuwse Bijbel zien als een kern met twee andere cirkels omheen. De kern is dan de Thorah en de twee andere cirkels de Profeten en de Geschriften:

2. De schrijver van de Thorah

2.1. De schrijver en zijn rol

Volgens moderne wetenschappers is de Thorah het werk van vele schrijvers geweest. Net als alle andere verschijnselen in onze wereld hebben ze het geanalyseerd en er vervolgens allerlei tegenstrijdigheden in ontdekt. Daaruit concludeerden ze dat de Thorah een “lappendeken” is, dat elk “lapje” een andere bron heeft en dat die bronnen het op vele punten met elkaar oneens zijn.2)

De Joodse Overlevering spreekt echter over één schrijver, namelijk Mozes. Een schrijver die slechts op papier zette, wat God hem dicteerde. Omdat die God de Ene is, is ook de Thorah een éénheid en staat elke letter in dat Boek precies op de juiste plek.

Eén hoofdstuk in de Thorah bleef echter een discussiepunt onder Rabbijnen, namelijk het laatste. Dat hoofdstuk beschrijft de dood en de begrafenis van Mozes.

Rabbi Jehoeda zegt dat dit hoofdstuk door Jozua, de leerling van Mozes, aan de Thorah is toegevoegd. Rabbi Me’ier is het daar niet mee eens. Deze Rabbi zegt dat God ook dít hoofdstuk aan Mozes dicteerde, die het vervolgens onder tranen opschreef.3)

In elk geval zijn ze het er over eens dat God de Thorah letter voor letter aan de schrijver gedicteerd heeft. Dat dicteren is niet iets dat je je in de gewone geschiedenis voor kunt stellen, maar wat in “Gods geschiedenis” plaatsvindt.

Waar het om gaat is dat de Thorah niet door mensen bedacht is. Volgens de Joodse Overlevering is dat boek het Woord van God. Een Woord dat Hij, samen met haar uitleg, aan Mozes gegeven heeft.

2.2. De naam van de schrijver

In het Hebreeuws schrijf je Mozes als Mosjèh. Mosjèh betekent ‘uit (het water) getrokken’.

In de Thorah wordt over deze naam een verhaal verteld. In dat verhaal is Mozes nog een baby. Zijn ouders hadden hem in een bootje in de rivier gelegd. Ze wilden hem niet in het water gooien, zoals de Farao wilde. Die had namelijk bevolen alle Israëlitische jongetjes te verdrinken. Door hem in dat bootje te leggen, gaven ze hem over in Gods handen.

Op een gegeven moment kwam de dochter van de Farao langs. Ze kreeg medelijden met het ventje, haalde hem uit het bootje en adopteerde hem als haar eigen zoon.

Farao’s dochter gaf Mozes zijn naam. Met die naam gaf zij aan dat zij hem uit het water had getrokken.4)

Mozes’ naam heeft echter een diepere betekenis. Het Hebreeuwse woord voor water is màjim. Màjim is verwant aan jom, wat ‘dag’ betekent. In het Hebreeuws zijn water en tijd dus verwante begrippen. Mozes zou je dus ook kunnen vertalen als ‘uit (de tijd) getrokkene’.

Mozes leeft dus “buiten de gewone tijd”. Daarom kon God hem de Thorah toevertrouwen.

Volgens de Joodse Overlevering is er ‘geen vroeger of later in de Thorah’.5) Je kunt niet zeggen dat het begin er eerder was dan het einde. Het begin van de Thorah geldt nog evenzeer als het einde.

Laten we nog even teruggaan naar het bootje waarin Mozes lag. Het Hebreeuwse woord voor het bootje is thevah. Thevah betekent ook ‘woord’. Dat woord bewaarde Mozes dus voor de werking van het water, van de tijd.

Het woord bij uitstek is de Thorah. Met en in deze Thorah heeft Mozes zijn hele leven geleefd.

2.3. De schrijver en God

In de Thorah zegt God zelf hoe intiem het contact tussen Hem en Mozes is:

Met alles van mijn huis is hij vertrouwd;
Van mond tot mond
Spreek ik met hem,
In wat ik laat zien en niet in raadsels,-
Hij ontwaarde de gestalte van JHWH
’.6)

Gods huis is de plek waar God woont. In de Thorah wordt gesproken over de misjkan.

De misjkan was een woning die je mee kunt nemen tijdens je reis. De Israëlieten droegen de misjkan tijdens hun woestijnreis in onderdelen met zich mee. Als ze hun kamp opsloegen, zetten ze die onderdelen weer op de juiste plek.

Deze misjkan met alles wat ze bevat is een uitbeelding van de wereld zoals ze eigenlijk is.7) Als God zegt dat Mozes met alles in Zijn huis vertrouwd was, zegt Hij dus dat Mozes de wereld kent zoals ze eigenlijk is. Daarom kon Mozes de Thorah ontvangen. Want ook daarin staat hoe de wereld en alles wat daarin is eigenlijk is.

Ook staat er in de tekst dat Mozes de ‘gestalte van JHWH’ ontwaarde.

JHWH is de Naam van God.8) Mozes heeft de gestalte van die Naam gezien. Het Hebreeuwse woord voor ‘gestalte’ is thəmoenah. Thəmoenah is verwant aan manah dat ‘deel’ betekent. Mozes heeft dus de Naam in haar onderdelen gezien.

Volgens de kabbalisten is de Thorah ten diepste één grote Naam van God.9) Mozes heeft de Thorah dus diep gepeild.

Alles heeft God Mozes laten zien. Hij sprak met hem niet in raadsels, zoals met de schrijvers van de Profeten. De Profeten hadden een lager niveau van Goddelijke inspiratie. Nog een lager niveau van inspiratie hadden de schrijvers van de Geschriften. Met de schrijver van de Thorah sprak God echter ‘van mond tot mond’.

3. De Thorah en de christenen

3.1. De christelijke Bijbel

Ook de christenen kennen de Thorah. Net als de Profeten en de Geschriften. Zij maken echter geen onderscheid tussen deze verzamelingen boeken. Zij delen de boeken heel anders in. Dat doen ze aan de hand van de Septuagint, de oude Griekse vertaling van de Hebreeuwse Bijbel.

Christenen noemen de Hebreeuwse Bijbel het “Oude Testament”. Dit Oude Testament lezen zij vrijwel altijd in een vertaling. Naast het Oude Testament kennen zij ook nog een Nieuwe Testament. Samen vormen zij de christelijke Bijbel.

Volgens de christenen is de boodschap van beide “Testamenten” hetzelfde. Het Nieuwe Testament geeft de boodschap echter helderder weer dan het Oude Testament. Daarom lezen de christenen het Oude Testament veelal door de bril van het Nieuwe Testament.

De hoofdpersoon van het Nieuwe Testament is Jezus.

In het Nieuwe Testament wordt op vrijwel elke bladzijde over Jezus gesproken.

Het Oude Testament noemt hem nergens. Volgens christenen is Jezus echter ook daar aanwezig. In een personage dat iets soortgelijks meemaakt bijvoorbeeld. Of in een mededeling die lijkt op een mededeling uit het Nieuwe Testament.10)

3.2. Een uitzondering

Hermann Friedrich Kohlbrugge was een protestantse dominee uit de 19e eeuw. Als christen ontdekte ook hij Jezus op elke bladzijde van het Oude Testament. Toch was dit Oude Testament voor hem meer dan een illustratieboek in dienst van het Nieuwe Testament.

Kohlbrugge zag het Oude Testament als de grond waarop het Nieuwe Testament gebouwd is. In zijn boek Waartoe het Oude Testament? waarschuwde hij voor theologen die het Nieuwe Testament uit deze grond halen en het op leerstelsels bouwen die zijns inziens bij de eerste windstoot in elkaar zullen vallen.

Voor Kohlbrugge hadden niet alle boeken van het Oude Testament dezelfde waarde. Voor hem waren de “vijf boeken van Mozes” de kern van alles. Zijn vader had hem aangeraden déze boeken het eerst ter hand te nemen. Want, zei hij, als je die begrijpt, begrijp je de hele Bijbel.

Dit vijftal werd voor Kohlbrugge daarom het uitgangspunt voor zijn studie van de rest van de Bijbel.11)

4. Wet en evangelie

In hoofdstuk 1 schreef ik dat Thorah ‘richtingwijzer’ betekent. De Thorah wijst ons de goede richting, de richting die God wil dat we gaan.

Het woord thorah is verwant met thoer wat ‘leiden’, ‘rondleiden’ betekent. De Thorah leidt ons namelijk door het doolhof van het leven heen.

Het woord thorah is ook verwant met thaàr, wat ‘omgeven, omvatten’ betekent. Er is namelijk niets in het leven dat buiten de Thorah valt.

De problemen beginnen als het woord thorah vertaald wordt.

De Griekse Septuagint vertaalt thorah met nomos, wat ‘stelregel, verordening’ betekent. Dat klinkt een stuk formeler als ‘richtingwijzer’. Nog formeler klinkt het vertaalwoord lex uit de Latijnse Vulgaat. Lex betekent ‘wet, voorschrift, regel’.

In navolging van de Vulgaat kozen veel vertalers het woord ‘wet’ als vertaling van Thorah.

Veel christenen zetten die “wet” vervolgens tegenover het “evangelie”. “Wet” is dan iets dat je veroordeelt en onvrij maakt en “evangelie” iets dat je genade schenkt en je vrijmaakt.

Vervolgens wordt die “wet” gelijkgesteld met het Oude Testament en dat “evangelie” met het Nieuwe Testament. De conclusie is dan dat wij af moeten van het Oude Testament en ons moeten richten op het Nieuwe Testament.

Zo’n mening wordt dan vaak gestaafd met de brieven van Paulus, één van de schrijvers van het Nieuwe Testament. Paulus zet namelijk de “wet” scherp tegenover de “genade”.

Volgens Friedrich Weinreb bedoelt Paulus met “wet” niet de Thorah, maar het verkeerde beeld dat men in de laatste ballingschap, de ballingschap van Rome, van de Thorah heeft gekregen. In het denken van Rome draait namelijk alles om de wet.12)

Tegenover deze wet zet Paulus dan de genade.

Er zijn echter altijd christenen geweest die in het Oude Testament hetzelfde evangelie ontdekten als in het Nieuwe Testament. Kohlbrugge noemt het Oude Testament zelfs Paulus’ evangelie.13) Volgens hem zijn christenen die in het Oude Testament alleen maar de wet ontdekken, behept met een vooroordeel.

5. De boeken van de Thorah

5.1. Inleiding

De Thorah bestaat uit vijf boeken. De joden kennen die boeken naar hun Hebreeuwse namen:

  1. Bəresjīth.
  2. Sjəmoth.
  3. Wàjiqra.
  4. Bəmidbàr.
  5. Dəvarīm.

Deze namen zijn ontleend aan een woord in de eerste zin van het betreffende boek.

Christenen kennen de boeken naar hun Griekse namen:

  1. Genesis.
  2. Exodus.
  3. Leviticus.
  4. Numeri.
  5. Deuteronomium.

In de volgende afbeelding zet ik de namen van de boeken nog even op een rij:

5.2. God en Zijn volk

Elk van de vijf boeken van de Thorah gaat over God en Zijn volk Israël.

Het volk Israël is in de eerste plaats het Joodse volk.

Dat volk is echter ook iets in onszelf, iets dat diep in ons verscholen is, zo diep dat wij het niet eens aan kunnen tonen. Toch is juist dat de “plek” in ons die God weerspiegelt.

De Thorah gaat dus over God en die “plek” in ons. De “plek” die de joden de nəsjamah noemen. De Thorah is daarom een boek dat ons allemaal aan gaat.14)

5.3. Bəresjīth ofwel Genesis

Het eerste boek van de Thorah is Bəresjīth. Bəresjīth is een Hebreeuws woord dat ‘in (het) begin’ betekent. De christenen noemen het boek Genesis. Genesis is Grieks voor ‘wording’.

In Bəresjīth vind je een antwoord op de vraag hoe het volk Israël ontstaan is.

In de hoofdstukken 12 t/m 50 vind je verhalen over Abraham, Izak en Jakob en over de zonen van Jakob. Dat zijn de stamvaders van Israël.

Ook die stamvaders komen ergens vandaan. Daarover gaan de hoofdstukken 2 t/m 11. In deze hoofdstukken vind je verhalen over Adam en Eva, de eerste mensen, en hun nakomelingen.

Hoofdstuk 1 plaatst de eerste mensen in een nog groter perspectief. Dat hoofdstuk gaat namelijk over het ontstaan van het al.

Je zou Bəresjīth kunnen vergelijken met een boom die zich steeds verder vertakt.

Elke boom komt uit één zaadje voort. Hetzelfde geldt voor alles wat er is. Alles komt namelijk voort uit een éénheid. Die éénheid is God zelf.

Zo gauw er echter iets is, is er een tweeheid. Door heel Bəresjīth heen, vind je twee zaken of twee personen die tegenover elkaar staan, die een tegenstelling vormen, die een strijd met elkaar voeren. Die twee splitsen zich dan verder en verder tot de “boom” volgroeid is, tot alle “takken” en “twijgjes” er zijn.

Bij elke splitsing kiest God één van de twee tegenpolen uit. Zo gaat Hij mee, van vertakking tot vertakking, tot Zijn doel, het ontstaan van Israël, bereikt is.

Toch vergeet Hij ook de rest van de “boom” niet. Israël moet zich namelijk weer met al het andere verenigen.

Die tweeheid leeft in ieder van ons.

Bəresjīth is een hele nauwkeurige kaart van onszelf en van hoe wij geworden zijn tot wie we zijn. Je zou Bəresjīth het boek van onze voorgeschiedenis en van onze groei in de schoot van onze “moeder“ kunnen noemen. Een “moeder” die ons in het tweede boek van de Thorah ter wereld brengt.

5.4. Sjəmoth ofwel Exodus

Het tweede boek van de Thorah is Sjəmoth. Sjəmoth betekent ‘namen’. In Sjəmoth wordt verteld over de Naam van God en ook over namen van de clans van het volk Israël.

Een naam drukt uit wat iets werkelijk is. Sjəmoth gaat dus over wie God werkelijk is en wat Zijn volk werkelijk is.

In het begin van Sjəmoth is dat volk in een hele moeilijke situatie. Het bevindt zich in Mitsràjim.15) Mitsràjim is afgeleid van tsàr, wat ‘angst, benauwdheid’ betekent.

God bevrijdt hen uit Mitsràjim. Dit wordt de “uittocht” genoemd. Het Griekse woord voor uittocht is Exodus. Dat is de naam die de christenen aan het boek geven.

De Joodse Overlevering noemt de uittocht de geboorte van het volk Israël.16) In de hoofdstukken 6:14-12:36 worden de “tien slagen”, de tien plagen, beschreven. Dat zijn de barensweeën die “moeder Mitsràjim” ondergaat. De hoofdstukken 13:17-14:31 beschrijven de tocht door de rivier. Dat is het breken van haar vliezen.

Na de geboorte trekt het volk naar een berg waar het God ontmoet. Daar, in hoofdstuk 20, spreekt God de Tien Woorden uit. In deze Woorden zegt God wat een mens eigenlijk is.17)

In de rest van Sjəmoth wordt de situatie geschapen waarin die mens God kan ontmoeten.

Op de berg toont God een beeld van de misjkan, de tent waarin Hij wil wonen. Deze tent wordt vervolgens door een wijze Israëliet gemaakt. In paragraaf 2.3 schreef ik al dat de misjkan een uitbeelding is van de wereld zoals ze eigenlijk is. In die wereld wil God dus wonen.

Sjəmoth zou je het boek van onze geboorte kunnen noemen. Ook is het een boek waarin we van God horen wie we eigenlijk zijn en waarin een situatie geschapen wordt om met Hem in contact te komen.

5.5. Wàjiqra ofwel Leviticus

Het derde boek van de Thorah is Wàjiqra. Wàjiqra betekent ‘en hij roept’. “Hij” is God en degene die Hij “roept” is Mozes.

Mozes kennen we al als de schrijver van de Thorah. Diezelfde Mozes is ook de leider van het volk Israël. Ook is hij een lid van de clan Levi. Levi is verwant met het Hebreeuwse woord lawah. Lawah betekent ‘begeleiden’.

Daar hebben de christenen de naam van het boek vandaan. Zij noemen het namelijk Leviticus, het ‘boek van de Levieten’.

Mozes en zijn clan leiden de rest van het volk Israël naar God toe. Ze bemiddelen de ontmoeting tussen God en Zijn volk.

In vertalingen wordt dit de “offerdienst” genoemd. Het Hebreeuwse woord voor “offer” is qorban. Qorban is afgeleid van qaràb wat ‘naderen, dichtbij komen’ betekent. Een offer is dus dat waarmee wij dichtbij God komen. Qaràb is verwant aan qèrèb, wat ‘inwendige, midden’ betekent. Een offer is dus iets waarmee we tot de kern van ons leven komen.

In Wàjiqra wordt dus verteld hoe wij God, de kern van ons leven, kunnen benaderen. Wat we hebben en wat we zijn is daarvoor het “offermateriaal”.

Hoe we dat alles bij God kunnen brengen en onder welke voorwaarden we dat kunnen doen, wordt allemaal in dit boek verteld.

5.6. Bəmidbàr ofwel Numeri

Het vierde boek van de Thorah is Bəmidbàr. Bəmidbàr betekent ‘in (de) woestijn’. De woestijn is een plek waar je je niet kunt vestigen, waar je geen voedsel kunt verbouwen. In de woestijn trek je van plek naar plek.

In Bəmidbàr verlaten de Israëlieten de berg waar ze God hebben ontmoet en gaan de woestijn in. Ze trekken van halteplaats naar halteplaats. De Levieten gaan mee met de tocht. Zij dragen de misjkan met zich mee.

God zelf geeft aan wanneer ze moeten stoppen. Dan zetten de Levieten de misjkan in elkaar. Rondom die tent slaan de Israëlieten vervolgens hun kamp op. Op elke halteplaats is er dus een mogelijkheid om tot God te naderen, om de kern van het leven te bereiken.

Bəmidbàr beschrijft het volk Israël als een “leger”. Dat leger maakt van alles mee. Tienmaal komen Gods “soldaten” in moeilijkheden. Tienmaal mislukken ze als leger van God.18) Toch trekt God met hen verder.

De christelijke naam voor het boek is Numeri. Numeri betekent ‘getallen’. Dat slaat op de twee keer dat het leger geteld wordt. Eén keer aan het begin en één keer aan het einde van de reis.

Er is nauwelijks verschil tussen beide tellingen. Het leger is door de moeilijkheden dus niet geslonken.

Bəmidbàr gaat over de reis die wij door het leven maken. Een reis waarin we keer op keer mislukken, maar waarin God toch verder met ons trekt.

5.7. Dəvarīm ofwel Deuteronomium

Het vijfde boek van de Thorah is Dəvarīm. Dəvarīm betekent ‘woorden’. Het boek gaat over de woorden die Mozes uitsprak, vlak voordat de Israëlieten het beloofde land, het land Kanaän, binnentrokken.

Het gaat om drie redevoeringen.

Steeds opnieuw drukt Mozes het volk Israël op het hart naar de Thorah te luisteren. Alleen dan zal het goed met hen gaan en zullen ze in het land kunnen blijven.

De christenen noemen het boek Deuteronomium, ‘tweede wet’. Veel van wat in de vorige boeken uitgesproken werd, komt hier namelijk opnieuw aan de orde.

Mozes spreekt Dəvarīm in één dag uit. Aan het einde van die dag beklimt hij een berg waar hij sterft.

Onder leiding van Jozua trekt het volk de Jordaan over en gaat het land Kanaän binnen. Dat laatste wordt in de Thorah niet beschreven.

Het land Kanaän is het “hiernamaals”. Dəvarīm kun je lezen als een verhandeling die ons voorbereid op onze dood en op het “onbekende gebied” dat we dan in zullen trekken.

6. De structuur van de Thorah

6.1. Gods tijd

In paragraaf 2.2 schreef ik dat de Thorah geen vroeger of later kent.

De Thorah is dus geen gewoon geschiedenisboek. Het is een boek dat beschrijft hoe iets zich altijd en overal voltrekt.

De Thorah is ook geen moreel handboek. Het vertelt ons niet hoe wij ons moeten gedragen of wie wij moeten worden, maar wie wij zijn.19)

Volgens de Thorah schiep God ons “in Zijn beeld”, weerspiegelen wij God. Die weerspiegeling is dat wat wij werkelijk zijn. De joden noemen dat onze nəsjamah. Over die nəsjamah gaat het in de Thorah.

Deze nəsjamah leeft in Gods wereld. Gods wereld wordt ook wel “hemel” genoemd. Het Hebreeuwse woord voor ‘hemel’ is sjamàjim. Sjamàjim kun je lezen als een combinatie van twee Hebreeuwse woorden, namelijk esj en màjim.

Esj betekent ‘vuur’ en màjim betekent ‘water’. Vuur staat voor de bliksemsnelle tijd en water voor de gewone, langzaam verlopende tijd. Vuur staat voor de tijd van God, waarin alles in één ogenblik gebeurt, en water voor onze tijd, de tijd die van moment tot moment voortkabbelt.

De hemel is dus een toestand waarin onze tijd opgenomen is in Gods tijd. In onze tijd verdwijnt alles, gaat alles weg. Onze tijd eindigt met de dood. In Gods tijd blijft alles altijd aanwezig. Daar gaat niets weg. Daar heeft de dood niet het laatste woord.

6.2. Het 1-2-1 principe

De Thorah spreekt echter niet alleen over de hemel maar ook over de aarde.

Het Hebreeuwse woord voor aarde is èrèts. Èrèts is afgeleid van roets, wat ‘rennen’ betekent.

Op aarde verandert alles voortdurend. Daar wisselen de gebeurtenissen zich steeds af. Daar leven we in onze tijd, niet in Gods tijd. Daar leven we in “de tijd die eindigt met de dood”, niet in “het eeuwige nu”.

Ook de nəsjamah krijgt met die aarde te maken.

In het begin nog niet. In het begin is de nəsjamah nog bij God. In het begin is alles nog één. Uit deze éénheid komt echter alles voort wat wij hier op aarde kennen.

Alles wat wij hier kennen, bestaat uit twee zaken die tegenover elkaar staan. Uit een tweeheid dus.

Zelfs de nəsjamah staat hier tegenover iets anders. Dat andere is onze psyche. Onze psyche is alles wat wij denken, voelen en willen. Het is dat wat de joden de nèfèsj noemen.

Hier is de éénheid iets ondenkbaars. Hier kunnen wij ons slechts een tweeheid voorstellen. Toch is die tweeheid ooit uit de éénheid voortgekomen. En als de tweeheid op haar extreemst is, zullen de polen weer naar elkaar toegaan. Dan zal alles weer één worden. Daar gaat de Thorah en met haar de hele Bijbel vanuit.

Weinreb noemt dit het 1-2-1 principe. Romeinen 11:36, een tekst uit het Nieuwe Testament, drukt het als volgt uit:

Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen’.

God schept alle dingen, maar brengt ze ook weer bij Hem terug.

Dat 1-2-1 principe is de basisvorm van alle Hebreeuwse letters. Het duidelijkst zie je dat in de oerletter, de letter waar alle andere letters op gebaseerd zijn, namelijk de jōd.

Ook in de Thorah is het 1-2-1 principe aanwezig. Dat principe is zelfs haar structuur.

6.3. De Thorah en het 1-2-1 principe

Genesis, het eerste boek van de Thorah begint met de letter bēth.

In het Hebreeuws heeft elke letter een getalswaarde. De getalswaarde van de bēth is twee. Het hele boek Genesis staat vol met tweeheden, met twee zaken of personen die elkaars tegengestelde vormen.

Zoals ik al schreef, typeert deze tweeheid onze wereld. Zonder die tweeheid kunnen wij niet eens nadenken.

Toch was alles “ooit” nog één. Die éénheid kunnen wij ons niet voorstellen. Die éénheid noemen wij God. Uit die eenheid ontstaat dan de tweeheid. Dat is het moment van de schepping.

In het begin van Exodus, het tweede boek van de Thorah, komt de tweeheid tot een climax. Het volk van Israëlieten heeft zich gevormd en is terechtgekomen in het land Mitsràjim.

Eerder schreef ik dat Mitsràjim is afgeleid van het Hebreeuwse woord tsàr, wat ‘angst, benauwdheid’ betekent. Tsàr kan echter ook ‘vorm’ betekenen. Als iets een bepaalde vorm heeft, kan het niet tegelijkertijd iets anders zijn. Het zit dan “gevangen” in die vorm. Dat is de benauwdheid van Mitsràjim.

Mitsràjim eindigt op àjim. Àjim is de grammaticale uitgang voor het tweevoud.20) Mitsràjim is dus het land van de dubbele benauwdheid, de benauwdheid van de tweeheid.21), de benauwdheid omdat ik ben wie ik ben en de ander is wie hij is en wij dus nooit bij elkaar kunnen komen.

Als die benauwdheid op z’n ergst is, komt echter de omkeer. Dan grijpt God in en bevrijdt Israël uit Mitsràjim.

Ook dat is iets wat wij ons hier niet voor kunnen stellen. Hier zien we slechts een altijddurende tweeheid.

In de Thorah trekt Israël echter de woestijn door naar het beloofde land, het land waar alles weer bij elkaar is. Deze tocht begint in het tweede gedeelte van Numeri, het vierde boek van de Thorah.

Het beloofde land heet Kanaän. In het Hebreeuws staat er Kənà’àn. Dit woord bestaat uit de letters kàf, noen, ’àjin en noen.

Als je de getalswaarden van de letters van het woord Kənà’àn optelt, krijg je het getal 20 + 50 + 70 + 50 = 190.

Kanaän is het eindpunt van de woestijntocht. Het beginpunt van deze tocht was Mitsràjim. Dit woord bestaat uit de letters mēm, tsadē, rēsj, jōd en mēm. Als je de getalswaarden van deze letters optelt, krijg je het getal 40 + 90 + 200 + 10 + 40 = 380.

Mitsràjim verhoudt zich dus tot Kanaän als 380 : 190 = 2 : 1.

Zelfs in de getalswaarden van de woorden zie je dus dat de tocht van Mitsràjim naar Kanaän een tocht van de tweeheid naar de éénheid is.22)

De éénheid van Kanaän is de uiteindelijke éénheid, de nieuwe éénheid in God.

De laatste halte voor Kanaän is Moab. In Moab spreekt Mozes Deuteronomium, het vijfde boek van de Thorah uit. Het Hebreeuwse woord voor Moab is Moav. Moav bestaat uit de letters mēm, waw, alèf en bēth. Als je de getalswaarden van deze letters optelt, krijg je 40 + 6 + 1 + 2 = 49. Dat is 7 x 7.

7 x 7 betekent dat de zeven in zichzelf vervuld is.23) Alles is dan klaar om naar de acht te gaan.

De zeven staat voor het heden en de acht staat voor de toekomst. De toekomst is Kanaän.

De zeven staat ook voor de woestijnreis. De woestijnreis is onze levensreis, onze reis door de tijd. De tijd staat tijdens ons leven geen moment stil. Ze begint als we Mitsràjim uittrekken en eindigt als we Kanaän binnenkomen.

Eerder schreef ik al dat we de uittocht uit Mitsràjim kunnen zien als onze geboorte en de intocht in Kanaän als onze dood. Deze dood is volgens de Thorah echter niet het einde van alles. Door te sterven komen we de éénheid weer binnen.

De Thorah eindigt vlak voor de intocht in Kanaän. Vlak voor de éénwording dus. Ook deze is namelijk weer onvoorstelbaar voor ons.

De Thorah zelf is de tocht door de tweeheid van de oorspronkelijke éénheid naar de uiteindelijke éénheid.

In de volgende afbeelding vat ik dat alles nog eens samen:

6.4. Het centrum van de Thorah

In de afbeelding mis ik echter het middengedeelte. Dat is de Thorah-tekst die begint bij het tweede gedeelte van het boek Exodus en doorloopt tot het eerste gedeelte van het boek Numeri.

In dit gedeelte is het volk Israël bij de berg Sinaï.

Vanaf de top van deze berg spreekt God de Tien Woorden uit, het hart van de Thorah.

Ook geeft Hij daar de hele Thorah aan Mozes, met de uitleg erbij.

Tenslotte geeft Hij Mozes daar het ontwerp van de misjkan, de woning die een uitbeelding is van de wereld zoals die eigenlijk is. Met behulp van dit ontwerp wordt deze misjkan gemaakt. Ze bestaat uit drie gedeelten:

  1. De voorhof.
  2. Het heilige.
  3. Het heilige van de heiligen.

In het laatste gedeelte gaat God zelf wonen.

Als de Israëlieten God willen ontmoeten, moeten ze door de “voorhof”, via het “heilige” naar het “heilige van de heiligen” gaan.24)

God is de éénheid. Die éénheid is dus ook bij de Sinaï bereikbaar. Dat is dus niet iets dat alleen helemaal aan het begin en helemaal aan het einde van alles plaatsvindt.

En omdat de misjkan een draagbare woning is, kunnen de Levieten haar meenemen als de Israëlieten de woestijn intrekken. Als die dan op een halteplaats komen om uit te rusten van de reis, zetten de Levieten haar weer in elkaar.

Op elke halteplaats kunnen de Israëlieten dus tot God naderen. Op elke halteplaats kunnen zij de éénheid bereiken.

Zoals we al zagen, staat de woestijn voor het heden, voor het “nu”. Dat “nu” verschuift steeds door de tijd heen. In elk “nu” is God bereikbaar. In elk “nu” is de éénheid bereikbaar.

In de volgende afbeelding is het plaatje compleet:

7. Rondlezing van de Thorah

De joden hebben de Thorah in vierenvijftig tekstgedeelten verdeeld. Elke sjabbat wordt één of soms twee van deze tekstgedeelten door de voorlezer gereciteerd. Deze recitatie is het hoogtepunt van de dienst in de synagoge.

In een jaar tijd is de Thorah dan doorgelezen.

Op de site van de Deputaten Kerk en Israël van de Christelijk Gereformeerde kerken kun je de actuele data van de wekelijkse Thorahlezingen vinden. Bij elke Thorahlezing hoort een lezing uit de Profeten, die de “Haftarah” heet.

Op Simchath Thorah is het laatste tekstgedeelte aan de beurt.

Op de dagen voor Simchat Thorah wordt Soekoth gevierd. Soekoth komt van Soekah wat ‘hut’ betekent. Tijdens dit feest wonen de joden in zo’n hut. Het belangrijkste van die hut is dat je door het dak de hemel kunt zien. Dat beeldt het contact met de wereld van God uit.25)

Het slotfeest van Soekoth is Sjəmīnī ’Àtsèrèth, wat ‘(het) slot (van de) achtste’ betekent. Deze achtste dag woont men niet meer in hutten. De acht staat voor de toekomst, dat wil zeggen voor het wonen in het beloofde land. Men is dus al in de hemel. Daarom zijn de hutten niet meer nodig.

De dag daarop is het Simchat Thorah, ‘vreugde van de Thorah’. Dan wordt niet alleen het laatste tekstgedeelte van het boek Dəvarīm gelezen, maar ook de eerste verzen van het begin van het boek Bəresjīth.

Het einde en het begin komen bij elkaar. De uiteindelijke éénheid en de oorspronkelijke éénheid sluiten op elkaar aan. Het gaat om dezelfde éénheid, de wereld van God.

Deze rondlezing geeft aan dat de Thorah een boek van de “eeuwigheid”, een “hemels” boek is.

Dat zie je ook aan de vorm van de Thorah. Dat is namelijk een rol.

Elke sjabbath wordt de Thorahrol een stuk verder gerold. Alleen het tekstgedeelte dat op de betreffende sjabbath gelezen wordt, is zichtbaar. De tekstgedeelten die al gelezen zijn en de tekstgedeelten die nog gelezen moeten worden, zijn verborgen in de rol.

De rol staat voor de eeuwigheid. Het gedeelte dat op een bepaald tijdstip gelezen wordt, maakt daar deel van uit.

Thorahrol met een zilveren “jad”, waarmee de tekst tijdens de lezing in de synagoge wordt aangewezen

8. Uitleg van de Thorah

8.1. Twee problemen

Omdat wij geen geboren joden zijn, is het Hebreeuws voor ons een vreemde taal. Wij lezen de Thorah daarom vrijwel altijd in vertaling.

Dat zorgt meteen al voor een probleem. Het Hebreeuws is namelijk heel rijk aan betekenissen. Die kun je in een vertaling niet weergeven. In een vertaling kun je alleen het beeldverhaal lezen. De diepere lagen van de tekst blijven daar voor je verborgen.

Een ander probleem is de kloof tussen onze wereld van nu en de wereld van de Hebreeuwse Bijbel.

Als je met een moderne of postmoderne blik naar dat oude boek kijkt, roept dat vaak zoveel vragen op dat je aan haar eigenlijke boodschap nauwelijks toekomt.26)

8.2. Joodse Thorah-uitleg

Orthodoxe joden lezen de Thorah aan de hand van de Joodse Overlevering. In dit complex vind je aanwijzingen om bij de diepere betekenissen van de tekst te komen.

Je kunt deze boeken echter alleen maar begrijpen als je weet wat het Hebreeuws voor een taal is.

Die kennis heeft Friedrich Weinreb in zijn boeken en cursussen voor ons ontsloten.

8.3. Vijf documenten

Dit document is bedoeld als een inleiding op de Thorah. Om gedetailleerder op de inhoud van de Thorah in te gaan, heb ik over elk van de vijf boeken een deeldocument gemaakt:

Het boek Genesis

Het boek Exodus

Het boek Leviticus

Het boek Numeri

Het boek Deuteronomium

In deze deeldocumenten wil ik je laten zien waar deze boeken in grote lijnen over gaan. Daarbij maak ik gebruik van:

  • Hebreeuwse kernwoorden.
  • Elementen uit de Joodse Overlevering.
  • Zienswijzen uit de christelijke traditie.

Meer over deze punten vind je in hoofdstuk 10 van mijn document over de Hebreeuwse Bijbel.

De eerste twee punten vormen samen de traditionele joodse Bijbeluitleg.

Daarnaast wil ik ook aandacht besteden aan de traditionele christelijke Bijbeluitleg. Met behulp van deze uitleg kun je ook zonder kennis van het Hebreeuws dieper in de tekst komen. Als je daar meer over wilt weten, verwijs ik je naar paragraaf 3.2. en 4.1 van mijn document over de Hebreeuwse Bijbel.

Met al deze informatie wil ik je helpen om in de Thorah je weg te vinden.

9. Verwante documenten

Het hoofddocument voor dit document is:

3)
Whitlau, Eli (red) Tenachon over de Tora, 29, p. 464.
5)
Weinreb, F (1993) Het mensbeeld in de Kabbala, p. 34.
6)
Numeri 12:7b-8a in de vertaling van Pieter Oussoren.
7)
Weinreb, F (1970) Mozes, p. 11.
8)
Zie JHWH.
9)
Weinreb, F (1993) Het mensbeeld in de Kabbala, p. 27.
11)
Kohlbrügge, Dr. H.F. (1988) Waartoe het Oude Testament?, p. I.
13)
Kohlbrügge, Dr. H.F. (1988) Waartoe het Oude Testament?, p. 8,9.
15)
In Bijbelvertalingen staat meestal “Egypte”, maar dat is een heel ander woord.
16)
Zie Weinreb, F (1976) De Bijbel als Schepping, p. 473, 474.
17)
Zie Weinreb, F (1976) De Bijbel als Schepping, p. 486.
19)
Weinreb, F (1975-1977) Die Jüdischen Wurzeln des Johannes Evangeliums, p. 38 (in de Nederlandse vertaling van Hans Hartsuijker).
20)
Het Hebreeuws kent behalve het enkelvoud en het meervoud ook het tweevoud.
21)
Zie Weinreb, F. (1976) De Bijbel als Schepping, p. 135.
22)
Zie Weinreb, F. (1976) De Bijbel als Schepping, p. 136-138.
23)
Zie Weinreb, F. (1976) De Bijbel als Schepping, p. 560.
24)
Meer informatie over dit alles vind je in mijn document De woning van God.
25)
Zie Weinreb, F. (1976), De Bijbel als Schepping, p. 402-405.
26)
Zie hoofdstuk 4 van mijn document over de Hebreeuwse Bijbel.