Site-hulpmiddelen

Gebruikershulpmiddelen


De Tien Woorden

1. Speciale woorden

In het Jodendom is geen boek belangrijker dan de Thorah. De Thorah is de kern van de Hebreeuwse Bijbel, dat de christenen kennen als het “Oude Testament”.

Een boek, schrijf ik, maar eigenlijk is hier sprake van vijf boeken die volgens de Joodse Overlevering stuk voor stuk door Mozes geschreven zijn.

In die vijf boeken wordt driemaal gesproken over “tien woorden”. Eénmaal in het boek Exodus, het tweede boek van de Thorah1) en tweemaal in het boek Deuteronomium, het vijfde boek van de Thorah.2) Volgens deze teksten zijn die tien woorden niet door Mozes geschreven, maar door God zelf. Van geen enkel ander gedeelte uit de Thorah wordt dat gezegd. Het gaat hier dus om iets heel speciaals.

Bij deze tien woorden moet je niet letterlijk aan tien woorden denken. Het gaat om tien stukjes tekst die samen uit 172 Hebreeuwse woorden ofwel 620 Hebreeuwse letters bestaan.

De inhoud van deze tien stukjes tekst vind je op twee plaatsen in de Thorah. De eerste plaats is Exodus 20:2-17 en de tweede plaats is Deuteronomium 5:4-21. In Exodus vind je de eigenlijke tekst en in Deuteronomium een later opgeschreven tekst die daar, op een paar details na, identiek aan is.

Alles goed en wel zul je misschien zeggen, maar wat moeten wij, moderne en postmoderne mensen met een Hebreeuwse tekst waarvan beweert wordt dat ze door een Wezen geschreven is waarvan wij het bestaan niet eens aan kunnen tonen, een Wezen dat zich bovendien uitsluitend lijkt te richten op het oude joodse volk?

Volgens Friedrich Weinreb is dat alles echter niet zo ouderwets als het lijkt. Volgens hem zit er diep in ons allemaal iets joods. Iets dat zo diep in ons zit dat we het niet eens aan kunnen tonen.3) Dat verborgen plekje wordt in de Joodse Overlevering de nəsjamah genoemd.

Die nəsjamah heeft direct te maken met het Wezen dat zich in de joodse geschriften laat kennen. Het weerspiegelt dat Wezen namelijk.

Als Weinreb gelijk heeft, gaan die joodse geschriften ons allemaal aan, in welke tijd of plaats we ook leven en welke levensovertuiging we er ook op nahouden. En dat geldt dan ook voor die speciale tekst die joden de “Tien Woorden” noemen.

2. Woorden van de overzijde

2.1. Als twee werelden samenkomen

Exodus, het tweede boek van de Thorah, begint met de verwikkelingen van het joodse volk in het land Mitsràjim.

Mitsràjim wordt vaak vertaald als “Egypte” maar dat is een heel ander woord. Mitsràjim komt van tsàr, wat ‘angst, benauwdheid’ betekent.4) Mitsràjim is dus een plek waar angst de boventoon voert.

Bedoeld wordt niet dat daar allemaal angsthazen wonen. Het gaat hier om een angst die wij allemaal kennen, hoe dapper we verder ook zijn. Het gaat hier om de angst dat ons diepste vermoeden een illusie zal blijken te zijn. Het vermoeden dat alles en iedereen in de grond van de zaak één is, hoeveel tegenstellingen wij ook in ons en rondom ons ervaren. Het vermoeden dat het Wezen dat de joden “de Ene” en “de Enige” noemen werkelijk bestaat en dat er iets in ons is dat die “Ene”, die “Enige” weerspiegelt.

In Mitsràjim kan men dat niet geloven.

In Exodus 3 t/m 15 wordt echter beschreven hoe die ene God zelf het initiatief neemt, hoe Hij zijn volk uit de greep van de angst ontrukt.5)

Enkele hoofdstukken later, in Exodus 19:1-24, bereikt dat volk onder leiding van Mozes de berg Sinaï.

Het Hebreeuwse woord voor berg is hàr. Hàr is verwant met harah wat ‘zwanger’ betekent. Een zwangere vrouw heeft een geheim in zich. Een geheim dat op een gegeven moment hier op deze wereld, onthuld zal worden. Die onthulling is de geboorte van het kind.

Ook op de berg Sinaï is sprake van een geheim. Het geheim dat God afdaalt naar onze wereld.

Een geheim, want het gaat hier eigenlijk om iets onmogelijks. God is een Wezen waarvan je het bestaan niet eens aan kunt tonen. Hoe kan dat Wezen nu de wereld van onze zintuigen en ons verstand betreden?

Toch zegt de tekst dat God afdaalt naar een hoog punt in onze wereld en daar Mozes bij zich roept.6)

Het Hebreeuwse woord voor roepen is qara. Qara is niet zomaar roepen, maar ‘bij zich roepen om één te worden’.7)

Mozes beantwoordt Gods roep en klimt de berg op.

Het Hebreeuwse woord voor ‘opklimmen’ is ’alah. ’Alah is verwant met ’olah, wat vaak vertaald wordt met ‘brandoffer’, maar het gaat hier niet om een primitief bloederig offer. Het gaat hier om iets dat in onszélf plaatsvindt. Volgens Weinreb is ’olah ons verlangen om onze eigen wereld te verbinden met de wereld van God. Dat verlangen laat ons opstijgen naar die wereld.8)

Zo komen onze wereld en de wereld van God bij elkaar.9)

2.2. De Ene spreekt

Als Mozes de plek bereikt heeft waar God is afgedaald, spreekt God met hem. Dat spreken vindt plaats in de taal waarin ook de rest van de joodse Bijbel beschreven is, namelijk het Hebreeuws.

Het Hebreeuws is geen taal waarin wij onze dagelijkse dingen met elkaar kunnen bespreken. Het Hebreeuws is een taal waarin God zelf zich voor ons, mensen, verstaanbaar maakt. Het woord “Hebreeuws” zegt dat al. Dat woord komt namelijk van ’evèr wat ‘overzijde’ betekent. Het Hebreeuws is dus de taal van de overzijde, van de wereld voorbij ónze wereld, de wereld van God.10)

In die taal spreekt God de Tien Woorden uit. Ook de andere joden die bij de berg Sinaï aanwezig waren, hebben die Woorden gehoord.

Volgens de Mechilta, een geschrift uit de Joodse Overlevering, sprak God eerst al deze woorden als een éénheid uit.11)

God is zélf één, dus ook de taal is voor Hem één. Wij, mensen, plaatsen echter schotten tussen de dingen. Voor ons, mensen, staat tegenover elk verschijnsel een tegengesteld verschijnsel. Die tegenstellingen kenmerken ook onze taal.

John Zerzan, de anarchist waar ik in mijn document Bestaat waarheid over schreef, ontdekt die tegenstellingen in al onze talen, culturen en religies. Het hele pakket dat wij “de menselijke beschaving” noemen, is voor hem slechts een wereld van brokstukken en vervormingen. Ons échte zelf en ons échte leven zijn we volgens hem allang kwijtgeraakt. Naar dat échte zelf en dat échte leven is Zerzan op zoek. Bij dat échte zelf en dat échte leven hoort een échte taal, een taal die één is en één maakt.

Over zo’n taal spreekt ook de Mechilta. Het gaat daar om de taal waarin God de Tien Woorden uitspreekt.

Hoe zou die taal geklonken hebben? In Exodus 19 wordt gesproken over het steeds aanhoudende geluid van een sjofar. Over die sjofar vind je meer in paragraaf 5.2 van mijn document over het boek Exodus.

Na dat geluid herhaalt God volgens de Mechilta de Tien Woorden, maar nu met een pauze tussen elk woord. Want alleen op die manier kunnen wij, mensen die denken en leven in een wereld van tegenstellingen, die woorden begrijpen.

God gebruikt nog wel Zijn eigen taal, het Hebreeuws, maar dan het Hebreeuws dat wij kennen, het Hebreeuws waarin woorden en letters van elkaar onderscheiden zijn, het Hebreeuws waarin het ene woord en de ene letter tegenover een ander woord en een andere letter komt te staan.

Daarmee neemt God een enorm risico. Het risico dat wij de woorden en letters uit elkaar trekken en ze op die manier dood maken. Dat zou het einde van de Tien Woorden betekenen.

Zowel bij de Tien Woorden als bij de hele Hebreeuwse Bijbel zijn de letters en woorden met onzichtbare draden met elkaar verbonden.12) Om die draden te ontdekken, hebben we niets aan ons analytische verstand. Daar hebben we een ander verstand voor nodig, een verstand dat de éénheid kan zien. De Bijbel noemt dat andere verstand chochmah, Goddelijke wijsheid.13)

Met deze onzichtbare draden werkt de Joodse Overlevering, de oude joodse uitlegtraditie van de Bijbel. Als wij haar aanwijzingen volgen, kunnen we iets van die goddelijke Bijbeltekst begrijpen.

Als God twee van de tien woorden uitgesproken heeft, smeken de joden bij de berg Sinaï Mozes de rest van de woorden alléén aan te horen.14) De woorden raken hen zo diep dat ze bang zijn het loodje te leggen.15)

Hun verzoek wordt ingewilligd.

In de Bijbeltekst gaan Gods woorden echter gewoon door. Eerst volgen daar de andere acht woorden en daarna een verdere uitleg van de Tien Woorden die “de boekrol van het verbond” wordt genoemd.16) Al die woorden deelt Mozes de andere joden na afloop mee en zij beloven zich aan die woorden te zullen houden.17)

2.3. Gods woord in drie hoedanigheden

In Exodus 24:12 vraagt God Mozes opnieuw naar de top van de berg te klimmen, om daar met Hem te “wezen”.

Het Hebreeuwse woord voor “wezen” of “zijn” is hajah. God noemt zich ook zélf het “zijn”. Zijn naam is JHWH, wat je zou kunnen vertalen met ‘Hij (die er) is’.

Van dat “zijn” wil God Mozes nu deelgenoot maken. Dat doet Hij door hem Zijn woord te geven. Dat woord heeft drie hoedanigheden:

  1. De loechoth, de “stenen platen”.18)
  2. De thorah.19)
  3. De mitswah ofwel de mondelinge thorah.20)

2.4. De “stenen platen”

De eerste hoedanigheid van het woord is de loechoth. Voluit staat er èth-loechoth hà-èvèn.

Vroeger werd dit vertaald met “stenen tafelen” en tegenwoordig met “stenen platen”, maar geen van beide vertalingen dekken de lading van deze Hebreeuwse woorden. In beide gevallen denk je namelijk aan levenloze materie, maar hier gaat het om iets heel anders.

Laat ik beginnen met loechoth, het woord dat ten onrechte met “tafelen” of “platen” vertaald wordt. Loechoth is het vrouwelijke meervoud van loeàch. Loeàch is verwant aan làch wat ‘vochtig, vers, groen’ betekent en aan ləàch, wat ‘frisheid, levenskracht’ betekent. Het gaat hier dus niet om dood materiaal, maar om iets dat springlevend is, zoals het nieuwe groen dat in de lente uitbot.

Loechoth wordt voorafgegaan door het woordje èth. Èth komt van eth, dat grammaticaal aangeeft dat we hier met een lijdend voorwerp te doen hebben. Eth betekent echter veel meer. Eth bestaat uit de letters alèf en thaw. Alèf is de eerste letter van het Hebreeuwse alfabet en thaw de laatste letter. Eth zou je dus kunnen vertalen als ‘van het begin naar het einde van het Hebreeuwse alfabet gaan’.21) Het Hebreeuwse alfabet kun je beschouwen als de weg die God met Zijn Woord aflegt. Bij eth legt God dus de hele weg van Zijn Woord af. Dan gaat Hij tot het uiterste.

Èth-loechoth zou je dan kunnen vertalen als ‘(het) leven (dat) door alles heen fris en krachtig blijft’.

Achter èth-loechoth staat nog hà-èvèn, wat gewoonlijk vertaald wordt als ‘de steen’. Het gaat hier echter niet om een gewone steen. In paragraaf 1.3 van mijn document over het boek Exodus beschreef ik èvèn als de verbinding tussen de vader en de zoon. De vader is hier God en de zoon het joodse volk.

Zoals ik al schreef, staat het joodse volk voor onze nəsjamah, ons diepste wezen. Hà-èvèn staat dus voor de toestand waarin dat diepste wezen in verbinding staat met haar Bron.

Èth-loechoth hà-èvèn zou je dan kunnen vertalen als ‘(ons) diepste wezen (dat) door alles heen springlevend blijft (omdat het bij haar) Bron blijft’.

Èth-loechoth hà-èvèn is dus dat wat wij ten diepste zijn, ons eigenlijke mens-zijn. Dat eigenlijke mens-zijn geeft God hier aan Mozes.

2.5. De Schriftelijke Thorah

De tweede hoedanigheid van het woord is hà-thorah, de Thorah, de kern van de Hebreeuwse Bijbel.

Thorah betekent ‘aanwijzing’. In de Thorah wijst God je de juiste richting. Zonder die Thorah zou je verdwalen in de doolhof van het leven. In dit leven is alles namelijk relatief. De Thorah is echter absoluut omdat dat het Woord van God zélf is.

Ook die Thorah geeft God hier aan Mozes.

Deze Thorah kennen wij als een geschrift, als vijf in het Hebreeuws geschreven boeken.

Dat geschrift is geen geschrift dat je kunt lezen als je er interesse in hebt en ter zijde schuiven als het je niet interesseert. Dat geschrift is onlosmakelijk verbonden met èth-loechoth hà-èvèn, met ons eigenlijke mens-zijn dat ik in de vorige paragraaf beschreef.

Hà-thorah wordt vooraf gegaan door . is het voegwoordje ‘en’. Dat woordje bestaat maar uit één letter, namelijk de waw. Het beeld van die waw is de haak. Een haak is dat wat twee gescheiden zaken met elkaar verbindt.22)

De Thorah vormt hier dus één geheel met ons eigenlijke mens-zijn. Ons eigenlijke mens-zijn leeft namelijk helemaal uit die Thorah.

2.6. De Mondelinge Thorah

De derde hoedanigheid van het woord is hà-mitswah. Mitswah betekent ‘aanbeveling’.

Mitswah is verwant met màtsah, wat ‘ongezuurd brood’ betekent, brood dat nog niet gerezen is. Het is het voedsel van de arme, van degene die niet voor zichzelf kan zorgen en daarom iemand nodig heeft die hem het leven door kan helpen.23) Mitswah is dus een aanbeveling die je helpt je leven door te komen.

Volgens de Talmoed, het belangrijkste boek van de Joodse Overlevering, gaat het hier om de “Mondelinge Thorah”.24) Deze Mondelinge Thorah is het hele pakket van de Joodse Overlevering, de traditionele uitleg bij de Hebreeuwse Bijbel.

Ook die uitleg krijgt Mozes hier van God. Het is dus niet iets dat de rabbijnen bedacht hebben die deze teksten op schrift hebben gesteld. Die rabbijnen hebben alleen maar opgeschreven wat ze via een keten van overleveraars van God gehoord hebben.25)

Ook voor hà-mitswah staat weer . Hà-mitswah, de Mondelinge Thorah, is namelijk verbonden met de Schriftelijke Thorah en ons eigenlijke mens-zijn.

In de volgende afbeelding vat ik dat alles nog eens samen:

2.7. De woorden die God schrijft

In paragraaf 2.4 schreef ik dat de “stenen platen” die Mozes van God krijgt, voor ons eigenlijke mens-zijn staan.

In de twee daaropvolgende paragrafen lazen we dat dit mens-zijn onlosmakelijk verbonden is met de Schriftelijke en de Mondelinge Thorah, met Gods woorden dus.

Al die woorden vat God nu samen in Tien Woorden,26) en schrijft die eigenhandig op de “stenen platen”.

Het Hebreeuwse woord voor schrijven is kathàv. Het woord dat in de tekst gebruikt wordt, staat in de eerste persoon en in een tijdsvorm die ik in mijn document over de Hebreeuwse grammatica de snelle tijd genoemd heb. Het gaat hier om een Goddelijke tijd, een tijd waarin alles in één ogenblik wordt samengebald.

God schrijft hier dus alles in die samengebalde tijd op. De Tien Woorden zijn namelijk iets dat voor elke tijd geldt.

Deze beschreven “platen” overhandigt Hij vervolgens aan Mozes.

Dit schilderij uit 1966 is van Marc Chagall en heet “de tien geboden”.

De “stenen platen” staan voor het “materiaal” van ons diepste wezen en de woorden die God erop geschreven heeft staan voor de “inhoud” van onze diepste wezen. Samen vormen zij dat wat wij eigenlijk zijn.

In Exodus 32:16 wordt een ander woord voor schrijven gebruikt, namelijk charàth. Charàth betekent ‘ingriffen’.

Charàth is verwant met charoeth wat ‘vrijheid’ betekent.27) Als God Zijn woorden in je wezen grift, ben je namelijk pas echt vrij.28)

Dat vrije menselijke bestaan geeft God aan Mozes, die daarmee van de berg afdaalt om het aan zijn volksgenoten te geven.

3. Onder aan de berg

3.1. Ringen

Ondertussen wachten Mozes’ volksgenoten aan de voet van de berg al heel lang op de terugkomst van hun leider.

Mozes zou 40 dagen en nachten wegblijven. 40 is de getalswaarde van de letter mēm. Het beeld van deze letter is het water, dat voor de tijd staat waarin wij mensen leven. Mozes blijft dus de hele tijd weg.

Aan het einde van die tijd hebben Mozes’ volksgenoten hun geloof in zijn terugkomst verloren. Volgens Exodus 32:1 ‘weten’ ze ‘niet wat (er) met hem (aan de hand) is’.

Mozes is een andere wereld binnengegaan, een wereld die ze zich niet voor kunnen stellen, een wereld die er volgens hun zintuigen en hun verstand niet eens ís. En met de God die met Mozes in gesprek is, kunnen ze al helemaal niets aanvangen. Ze willen wel een God, maar dan één die ze kunnen hanteren. Daarom vragen ze Aäron, de broer van Mozes, om God voor hen te maken.

Aäron vraagt hen daarop de oorringen van hun vrouwen en kinderen bij hem te brengen.

Het oor is het orgaan waarmee Mozes op de top van de berg naar de woorden van God luistert. De vrouwen en kinderen onder aan de berg dragen daar ringen in. Het Hebreeuwse woord voor ‘ring’ is nèzèm. Nèzèm is verwant met zamàm wat ‘iets uitdenken, iets van plan zijn’ betekent.

De ring staat hier dus voor iets dat ons belet naar Gods woorden te luisteren. We hebben het namelijk veel te druk met onze eigen plannen. Dat betekenen die oorringen.

3.2. Kringen

Van al die eigen plannen maakt Aäron het gouden beeld van een kalf. Dat beeld beschouwen zijn volksgenoten als hun God en ze gaan daar omheen dansen.

Dit schilderij heet “de aanbidding van het gouden kalf” en is in 1966 door Marc Chagall gemaakt.

Denk nu niet dat alleen primitievelingen zo dom zijn om zich God als een kalf voor te stellen. Wij zijn namelijk allemaal “kalverendienaars”, zelfs als we zeggen niet in een God te geloven.

Het Hebreeuwse woord voor kalf is ’egèl. ’Egèl is verwant aan ’agol, wat ‘rond, rond maken’ betekent. Het gaat hier dus niet om kalfjes in de wei, maar om cirkels, om kringen. De cirkel staat voor dat wat afgerond is, dat klaar is, dat klopt.

In een wereld waarin alles relatief is, waarin alles om de haverklap verandert, smachten we naar zaken die klaar zijn en kloppen.

De filosoof Peter Sloterdijk noemt zulke zaken sferen.29) Het gaat dan om alle maaksels en bedenksels waar wij ons in verschansen om de chaos van het leven door te kunnen komen. Dat kunnen religies zijn, maar ook moderne ideologieën of kennissystemen.

Tegenwoordig vinden we het moeilijk om zo’n sfeer met anderen te delen. Tegenwoordig maken we elk onze eigen sfeertjes en proberen anderen daar, in onze omgeving of op het web, enthousiast voor te maken. Tegenwoordig dansen we ieder afzonderlijk om ons eigen gouden kalf.

Volgens Exodus 32:18 dánsen we niet alleen, maar zíngen we ook. De test spreekt over beurtzang, zang waarbij de één de ander antwoordt.

‘Anah, het Hebreeuwse woord voor “beurtzang”, betekent eigenlijk ‘antwoord’.

De kalveren, de cirkels die wij maken, zijn dus de antwoorden die wij geven op de vragen waarmee wij in dit leven geconfronteerd worden. Met behulp van deze antwoorden proberen we ons te bevrijden van de angsten die deze vragen ons inboezemen.

Zulke antwoorden functioneren als onze “goden”, of we nu religieus zijn of niet. Niet voor niets noemen Mozes’ volksgenoten hun kalf “de God die hen uit Mitsràjim, het rijk van de angst, verlost heeft”.30)

3.3. Scherven

Als Mozes met de èth-loechoth hà-èvèn, met de “stenen platen” de berg afkomt en zijn volksgenoten om het gouden kalf ziet dansen, is hij verbijsterd en smijt hij de “platen” stuk.

Zoals ik in paragraaf 2.4 schreef, staan de “platen” voor ons eigenlijke mens-zijn, waarin God Zijn woorden geschreven heeft.

Omdat het Góds woorden zijn, zijn ze objectief. Op grond daarvan kunnen wij, mensen, vol vertrouwen in de chaos leven. Op grond daarvan kunnen wij in een wereld waarin alles constant verandert, zinvolle dingen denken, zeggen en doen.31)

Die woorden blijven geen theorie. Het zijn schèppingswoorden, woorden die iets uítrichten, woorden die van onszelf een persoon en van onze omgeving een thuis maken.32)

Het zijn woorden die ons één maken.

Wij hebben net als Mozes’ volksgenoten onze eigen éénheid in elkaar geflanst, een kring gemaakt waar omheen we dansen en zingen. Zolang we dat doen, heeft onze echte menselijkheid, die Mozes meebrengt, geen schijn van kans. Daarom breekt Mozes in het Bijbelverhaal de platen, dat wil zeggen “ons echte zelf”, kapot.

Vervolgens loopt hij naar dat kalf, die cirkel, toe om het in ontelbare stukken te slaan. Die stukken smijt hij in het water, waar hij de kalverendienaars van laat drinken.

Zoals ik in paragraaf 3.1 schreef, staat water voor de tijd. Mozes wil ons, kalverendienaars, laten ervaren hoe tijdelijk hier alles is, hoe veranderlijk het leven is en hoe machteloos onze kalveren, onze cirkels zijn om daar iets tegen in te richten. Dat zijn namelijk alleen maar gedachteconstructies en net als alles in deze wereld gedoemd om te verdwijnen.33)

Ik moet hier denken aan Friedrich Nietzsche, de “filosoof met de hamer”. Ook voor Nietzsche zijn cirkels illusies. Ook voor hem moet alles wat we om ons heen bouwen het uiteindelijk afleggen tegen de chaos. Al onze gedachteconstructies zijn, samen met ons eigen “ik”, gedoemd te verdwijnen.34)

In 2008, toen er gele vlekken op mijn lichaam verschenen en mijn huisdokter snel een onderzoek naar bloedkanker in gang zette, kreeg ik daar zélf een voorproefje van.

Ik was net afgestudeerd en had in de jaren na de dood van mijn vader het besef verloren dat God er voor mij was. Ik weet nog hoe ik op zoek naar houvast mijn boekenkamer betrad en de religieuze werken afging. Maar hoe ik ook zocht, ik vond niets waarmee ik mijn doodsangst te lijf zou kunnen gaan. Uiteindelijk verliet ik toch nog met twee boekjes de kamer, maar ik wist dat ook díe boekjes de scheuren niet konden dichten die onder mijn voeten waren ontstaan. Ik stikte van de in boekhandels gekochte waarheden maar mijn angst voor de leegte was veel reëler.

Toen mijn vrees een paar dagen later ongegrond bleek te zijn, viel er een loden last van mijn schouders. Beter dan ooit begreep ik echter dat mijn zekerheden slechts van papier waren gemaakt.

4. De tweede komst

4.1. Aards materiaal

God wil niet meer met Zijn volk optrekken. Hij wil een tussenfiguur met hen meesturen, maar daar wil Mozes niets van weten. Die gaat net zo lang met God in gesprek tot Deze Zijn zwakke plek laat zien. Die zwakke plek is chen. Chen wordt vaak vertaald met ‘genade’, een ouderwets woord dat ‘goedheid zonder reden’ betekent, goedheid waar niets tegenover hoeft te staan.

God vraagt Mozes nieuwe èth-loechoth hà-èvèn, nieuwe “stenen platen” uit te hakken, “platen” die identiek zijn aan de eerste. Daarmee moet hij dan weer naar de top van de berg klimmen.35)

In paragraaf 2.7 schreef ik dat “stenen platen” het materiaal zijn van ons diepste wezen. Dat materiaal wordt nu dus niet meer door God gemaakt, maar door Mozes. Dat materiaal is nu niet meer van Gods wereld, maar van onze eigen wereld, niet meer van hemelse makelij, maar van aardse stof.36)

4.2. Iemand die van ons houdt

Mozes neemt die aardse stof naar boven, waar God aan hem voorbijtrekt en Zijn eigenschappen uitspreekt.37)

Eerst roept God tweemaal Zijn Naam JHWH uit. JHWH is Degene die dat wat twee is, weer één maakt. JHWH is Degene die neerdaalt in onze wereld, in de wereld waarin tegenover elk iets een tegen-iets staat, om die stukken weer aan elkaar te lijmen”.

Pas daarna spreekt Hij uit dat Hij God is, Degene die één is.

Vervolgens komen de eigenschappen die met chen, met ‘goedheid zonder reden’ te maken hebben en pas aan het einde spreekt God uit dat Hij het recht handhaaft.

Samen zijn dat dertien eigenschappen. Dertien is de getalswaarde van het woord èchad, dat ‘één’ betekent.38)

Dertien is ook de getalswaarde van het woord àhàvah, dat ‘liefde’ betekent.39)

God laat zich hier dus zien als Iemand die van ons houdt en daarom onze brokken lijmt.

4.3. Ons hart

Die liefdevolle God neemt de nieuwe “stenen platen” van Mozes aan en schrijft er voor de tweede keer Zijn Tien Woorden in.40)

Zoals ik al schreef, bestaan die platen uit aards materiaal. Spreuken 7:2,3 spreekt over de loeàch libek, de ‘platen (van) je hart’. Dat aardse materiaal is dus ons “hart”.

Het Hebreeuwse woord voor het “hart” is lev, wat ook ‘centrum’ of ‘midden’ kan betekenen.

Het hart is een centraal orgaan in ons lichaam. Vanuit dat centrum wordt ons bloed naar alle delen van ons lichaam gestuwd. Toch is het hart in de bijbel meer dan de stuwende spier in onze borstkas. En hetzelfde geldt voor het bloed. In de Bijbel staat het bloed voor onze nèfèsj, het deel van onze ziel dat we onze psyche noemen, het geheel van wat we denken, voelen en willen.41) Het hart is dan het innerlijke centrum waaruit onze psyche ontspringt.

Volgens Jeremia 31:33,34 schrijft God in ons hart Zijn Thorah. In paragraaf 2.7 schreef ik dat deze Thorah samengevat wordt in de Tien Woorden. Je kunt hier dus ook de Tien Woorden invullen.

De “platen” van ons hart mogen niet hard en onbewegelijk zijn. Ons hart moet buigzaam zijn, bewogenheid kennen. Ons hart moet lief kunnen hebben.

4.4. Liefde tot God en onze naaste

De Bijbeltekst spreekt over twee “platen”. Bij beide “platen” gaat het om liefde. Bij de eerste “plaat”, gaat het om liefde tot God en bij de tweede “plaat” gaat het om liefde tot je naaste.

Over de liefde tot God spreekt Deuteronomium 6:5. Dat Bijbelvers maakt onderdeel uit van het sjema, één van de belangrijkste gebedsteksten uit de joodse synagogedienst. Het sjema begint met Deuteronomium 6:4:

Hoor Israël! JHWH, onze God, JHWH (is) één!

“Eén” is de vertaling van het Hebreeuwse woord èchad. In paragraaf 4.2 schreef ik dat de getalswaarde van dit woord “13” is.

Hetzelfde gold voor het woord àhàvah, ‘liefde’, dat in vers 5 staat. Dat vers kun je als volgt vertalen:

Lief heb je JHWH, jouw God, tot het uiterste, in heel je lev en in heel je nèfèsj en in heel je məod’.

In de vorige paragraaf schreef ik dat ons lev, ons hart is. Dat hart is het innerlijke centrum waaruit onze nèfèsj, onze psyche ontspringt.

Uit die psyche komt dan weer onze məod voort. Letterlijk betekent məod ‘veelheid’. Het gaat hier om onze vele vermogens, de vele dingen die we kunnen.

Liefde tot God begint dus in het centrum van ons leven. Van daaruit vervult het onze gedachten, gevoelens en wilsuitingen, die zich dan weer in onze daden kunnen openbaren.

In dat alles blijven we mensen uit één stuk. Dat komt door de liefde tot God, de liefde tot de éénheid.

Behalve die Ene God is er echter ook nog je medemens. Ook die moet je liefhebben. Daarover gaat Leviticus 18:18b, wat je kunt vertalen als:

Liefde heb je naar je naaste toe zoals (je) van jezelf (houdt)’.

Het Hebreeuwse woord voor naaste is re’à. Re’à is verwant met rà’, wat ‘kwaad’ betekent.

Je naasten zijn degenen die je niet goed behandelen. Het zijn degenen die je ervaart als je vijanden, als degenen die de éénheid stuk maken.42)

Voor die vijanden heb je dezelfde liefde als jezelf. Je vijand heeft namelijk net als jij een nəsjamah, een diepste zelf dat God weerspiegelt. Als je van God houdt, houdt je ook van alles wat Hem weerspiegelt.

De eerste “plaat” en de tweede “plaat”, de liefde tot God en de liefde tot je medemens, horen dus bij elkaar.

Àhàvah, het Hebreeuwse woord voor “liefde”, begint met de letter alèf. De getalswaarde van de alèf is 1. De alèf staat dus voor de éénheid. Deze éénheid is iets goddelijks. Het vertrekpunt van àhàvah, ‘liefde’, is dus God zelf.

De andere drie letters van àhàvah zijn de , de bēth en een tweede . De getalswaarde van de bēth is 2. De bēth staat dus voor de tweeheid. Deze tweeheid is iets wat onze eigen wereld typeert.

Aan beide kanten van deze bēth, deze tweeheid, staat een . Het beeld van de is het venster. Het venster is iets waardoor je uitkijkt naar buiten.

Liefde is dus iets wat uitgaat van God en naar onze eigen wereld stroomt. Het is ook iets dat uitkijkt naar het andere, naar de ander.

Volgens 1 Johannes 4:18, een tekst in het Nieuwe Testament, het christelijke commentaar op de Hebreeuwse Bijbel, jaagt liefde je angst naar buiten.

In paragraaf 2.1 schreef ik dat het hier gaat om de angst dat alles twee is en twee blijft. Met deze angst maakt de liefde dus korte metten. Liefde maakt namelijk alles één.

5. Eénwording

5.1. Jōm Kippoer

De nieuwe “platen” vormen samen een menselijk hart. Een hart dat zowel God als de medemens kan liefhebben. Een hart dat, net als Godzélf, ‘goed’ kan zijn ‘zonder reden’. Dat hart, die “platen”, geeft God aan Mozes die daar vervolgens mee van de berg afdaalt om het aan zijn volksgenoten te geven.

Net als de eerste keer is Mozes 40 dagen en nachten weggebleven. In paragraaf 3.1. schreef ik dat dit voor de hele tijd staat.

Eigenlijk blijft Mozes echter tweemaal 40 dagen en nachten weg, want voordat hij de berg opklom, had hij God al 40 dagen en nachten gevraagd of hij de kalverendienaars wilde vergeven en weer met hen op weg wilde gaan.43)

Mozes’ verblijf bij God vóór de scène met het kalf duurt dus 40 dagen en nachten en zijn verblijf bij God ná de scène met het kalf 2 x 40 = 80 dagen en nachten. Die 40 dagen en nachten verhouden zich dus tot die 80 dagen en nachten als 1:2.

De 1, de éénheid, hoort bij Gods wereld en de 2, de tweeheid, bij onze wereld. Onze wereld is een gebroken wereld, een wereld van tegenstellingen, een wereld waarin Gods eerste “stenen platen” in scherven liggen. In onze wereld blijft Mozes 80 dagen weg.

Toch is dat niet het einde van het verhaal. Mozes is namelijk met Gods ‘goedheid zonder reden’ in aanraking gekomen. Vanuit die goedheid heeft God opnieuw “platen” met Zijn Tien Woorden beschreven. Mozes heeft die “platen” boven op de berg in ontvangst genomen.44)

Aan de voet van de berg wachten Mozes’ volksgenoten op de terugkeer van hun leider. Ditmaal is er echter geen drukte rond een gouden kalf. Ditmaal heerst er een bescheiden stilte.

Volgens de Joodse Overlevering valt de dag dat Mozes de nieuwe “platen” van God krijgt en er mee de berg afdaalt, op Jōm Kippoer.

Jōm Kippoer is de dag van de bedekking, de dag van de verzoening van alle tegenstellingen, iets dus dat wij ons in onze wereld niet voor kunnen stellen.

Jōm Kippoer is de dag dat je je eigen wereld verlaat en Gods wereld betreedt.45) Eigenlijk is het je sterfdag. Niet voor niets wordt het witte kleed dat joodse mannen op Jōm Kippoer dragen, hun doodskleed genoemd.

Op Jōm Kippoer wordt niet gegeten en gedronken. Ook seks met je partner is dan uit de boze. Het enige wat je op die dag kunt doen, is witte kleren dragen en bidden in de synagoge.46)

Op Jōm Kippoer is elke synagogebezoeker een priester. Ook priesters hebben namelijk witte kleren aan, kleren die aanduiden dat je in een geestelijke wereld bent aanbeland.47)

5.2. Hoe de scherven gelijmd worden

Op Jōm Kippoer keer je dus terug naar Gods wereld.

Je erkent dan eerst eerlijk dat je die wereld verlaten hebt, dat je in een gebroken situatie terecht bent gekomen. Dat illustreert de volgende tekst, die in de synagogedienst van Jōm Kippoer steeds opnieuw wordt uitgesproken:

Wij zijn niet zo brutaal en hardnekkig dat wij U, JHWH onze God, zouden zeggen: ‘Wij zijn braaf geweest en hebben niet gezondigd’.48)

We geven hier toe dat we “zondig” zijn, dat we het doel van ons leven gemist hebben, dat we niet meer leven in de wereld van God, van de éénheid.

Eén van de Bijbelverzen die op Jōm Kippoer geciteerd worden is Psalm 51:17.49) In dat vers wordt gesproken over een gebroken en gekneusd hart en over een gebroken geest.

In paragraaf 4.4. schreef ik dat ons hart het centrum van ons leven is. Dat leven is hier net zo kapot als de eerste “stenen platen” die in scherven aan de voet van de berg liggen.

Ook onze geest kan ons hier niet helpen. Het Hebreeuwse woord voor geest is roeàch. Volgens de Joodse Overlevering legt onze roeàch, onze geest, de verbinding tussen onze nèfèsj, ons leven in deze wereld, en onze nəsjamah, ons leven bij God.50) Onze geest is hier echter even stuk als ons hart.

Tijdens de synagogedienst wordt steeds gepleit op Gods ‘goedheid zonder reden’. ‘Niet op grond van onze deugden leggen wij U onze gebeden voor, maar op grond van Uw grote barmhartigheid’, wordt er dan gezongen.51)

Die ‘goedheid zonder reden’ is gebaseerd op Gods Naam, JHWH. In paragraaf 4.2 schreef ik dat JHWH onze gebrokenheid weer één maakt. Hij doet dat door af te dalen in onze gebrokenheid, door zélf in twee helften te breken en zo zélf ons lot te ondergaan. Dat symboliseren de twee H’s, de twee hē’s die zich in de naam JHWH bevinden.

De getalswaarde van de H, de , is 5. Dat is de helft van 10. 10 is de getalswaarde van de J, de jōd, die de eerste letter van de Naam JHWH is. Deze J, de jōd staat voor alles wat er is.52) De H, de is dus de helft van alles wat er is. De Naam JHWH heeft twee van deze H’s, deze hē’s. Die staan dus voor de beide helften waarin alles gebroken is.

Tussen die H’s, die hē’s bevindt zich echter een W, een waw. Het beeld van deze waw is een haak. Een haak verbindt twee helften. In dit geval verbindt hij de twee hē’s. Zo worden de helften in Gods Naam weer aan elkaar gelijmd.

In de volgende afbeelding zet ik dat alles nog eens op een rij. Voor de duidelijkheid heb ik de hē’s lichter gekleurd:

De Naam JHWH staat dus zowel voor de gebrokenheid als de éénwording van alles. Dit laatste wordt in de synagogedienst geïllustreerd met een ander Bijbelcitaat, namelijk Zacharia 14:9, dat spreekt over een tijd waarin de Naam JHWH weer één is.53)

Op een bepaald moment in de synagogedienst wordt het verslag gelezen uit de Talmoed over de belangrijkste priester die op Jōm kippoer in de tijd dat de tempel er nog was, het heiligste gedeelte van de woning van God betrad en daar de Naam JHWH uitsprak. Op dat zelfde moment wierpen de mensen buiten het heiligdom zich ter aarde om die Naam te prijzen. Wanneer de priester zelf weer buiten was, verklaarde hij met de woorden van Leviticus 16:30 het volk rein. De Naam had Zijn werk gedaan en de verzoening van de tegendelen bewerkstelligt.54)

Aan het einde van de synagogedienst spreken de synagogebezoekers zevenmaal uit dat JHWH hun God is. Daarna wordt er een thəqia, een langgerekte toon op de sjofar geblazen.55) Die ene toon, die ook klonk toen God de Tien Woorden uitsprak, drukt uit dat alles nu één is.56)

Mozes heeft namelijk nieuwe “platen” van God ontvangen. De “platen” van het menselijke hart dat in staat is om God en de medemens lief te hebben.

In het Bijbelvers Ezechiel 36:26,27 wordt gesproken over een nieuw hart en een nieuwe geest. Dat nieuwe hart is in staat om naar de Tien Woorden te leven. En die nieuwe geest is door Gods Geest in staat gesteld de verbinding te leggen tussen ons leven in deze wereld en ons leven bij God.

5.3. Hutjes zonder dak

Als Mozes met de twee “platen” bij zijn volksgenoten is, kiest hij twee van hen uit om een tent te maken waarvan God hem op de top van de berg het ontwerp heeft gegeven. Het gaat hier niet om een gewone tent, maar om een hele wereld, om een wereld waarin God wil wonen.57)

In het centrum van die nieuwe wereld plaatst Mozes de twee “platen”, het menselijke hart dat God en de medemens kan liefhebben. Liefde is dus het hart en het doel van alles wat er is.

Na vijf dagen is de tent klaar. Op die dag begint soekoth, ofwel het Loofhuttenfeest. Op dat feest wonen de joden in een hutje waarin je, als je naar boven kijkt, de hemel moet kunnen zien. De hemel staat voor de plek waar God woont. In een loofhut moet je die plek dus kunnen zien.58)

Er is dus een verband tussen de loofhut en de woning van God. In die woning is één grote liefdedienst aan de gang. Een liefdedienst waarin alles draait om de “platen” waarop Godzélf Zijn Tien Woorden geschreven heeft.

6. Wat op de twee “platen” geschreven staat

6.1. De Tien Woorden in een vertaling

In paragraaf 4.5 schreef ik dat de eerste “plaat” over de liefde tot God gaat en de tweede “plaat” over de liefde tot de medemens.

Op de eerste “plaat”, de “plaat” van de liefde tot God, heeft God het eerste vijftal woorden geschreven:

WOORD 1
Ik ben JHWH, God-over-jou, die jou heb uitgeleid uit het land van Egypte, uit het dienaarshuis.

WOORD 2
Niet zal dít er voor jou wezen: ándere goden, bij mijn aanschijn!
Niet zul je voor jezelf maken een snijbeeld of welke gestalte dan ook die is in de hemelen boven, die is op het aardland beneden of die is in de wateren onder het aardland!
Níet zul je je voor hen buigen en níet zul je hen dienen; want ik, JHWH, God-over-jou, ben een naijverig God. Die onrecht van vaders aan zónen bezoekt, aan derden en vierden van hen die mij haten; en die vriendschap bewijst aan dúizenden: aan hen die mij liefhebben en mijn geboden bewaken!

WOORD 3
Níet aanheffen zul je de naam van JHWH, God-over-jou, voor valse zaken, want niet ongestraft laat JHWH wie zijn naam aanheft voor valse zaken!

WOORD 4
Gedenk de dag van de sabbat –het rusten– door die te heiligen; Een zestal dagen mag je dienen en al je werk doen, en de zevende dag is een sabbat voor JHWH, God-over-jou;
níet doen zul je welk werk ook: jij, je zoon, je dochter, je dienaar, je dienstmaagd, je vee noch de zwerver-te-gast die in je poorten is. Want in zes dagen heeft JHWH de hemelen en het aardland gemaakt, de zee en al wat er in hen is, en hij hield rust op de zevende dag; daarom heeft JHWH de sabbatdag gezegend en hem geheiligd!

WOORD 5
Eer je vader en je moeder; opdat je dagen lang mogen worden op de –rode– grond die JHWH, God-over-jou, aan jou geeft!

Op de tweede “plaat”, de “plaat” van de liefde tot de mens, heeft God het tweede vijftal woorden geschreven:

WOORD 6
Níet doodslaan zul je;

WOORD 7
Níet vreemdgaan zul je;

WOORD 8
Níet stelen zul je en

WOORD 9
Níet antwoorden zul je over je naaste als een getuige die liegt!

WOORD 10
Níet begeren zul je het huis van je naaste;
niet begeren zul je de vrouw van je naaste, zijn dienaar, zijn dienstmaagd, zijn os, zijn ezel, ja, al wat van je naaste is!

Dit is de tekst van de Tien Woorden in de vertaling van Pieter Oussoren. Ik heb alleen “de ENE”59) vervangen door “JHWH”.

Misschien valt de inhoud van die tekst je nu tegen. Misschien had je niet verwacht dat in zo’n belangrijke tekst primitieve woorden als ‘naijverig’, ‘dienaar’, ‘dienstmaagd’, ‘os’ of ‘ezel’ opdoemen. Dan vraag ik je nog even geduld te hebben. Vertalingen tonen ons slechts het beeldverhaal. De Hebreeuwse tekst die daaraan ten grondslag ligt, is vele malen rijker en dieper. Die Hebreeuwse tekst zal ik in de deeldocumenten tot in de details behandelen.

6.2. De ene vijf in de andere vijf

Terug naar de beide “platen”.

In de vorige paragraaf heb ik de woorden van die “platen” na elkaar geschreven, maar in de twee “platen” vormen ze een éénheid.

Volgens de Zohar, het belangrijkste boek van de Kabbala, de joodse mystiek, kun je bij de “platen” niet spreken van de ene plaat en de andere plaat, de rechterkant en de linkerkant, de voorkant en de achterkant.

Je ziet daar de “vijf woorden van de ene plaat” en tegelijkertijd de “vijf woorden van de tweede plaat”. Je kijkt daar naar woord 1 en tegelijkertijd naar woord 6. Je kijkt daar naar woord 2 en tegelijkertijd naar woord 7, enzovoort, enzovoort.60)

De eerste “plaat” is dus één met de tweede “plaat”. De woorden die bij de liefde tot God horen, zijn dus één met de woorden die bij de liefde tot de medemens horen. De woorden zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.

Die verbinding is ook iets dat in JHWH, in de Naam van God plaatsvindt.61)

In JHWH zijn twee hē’s verbonden door de waw. In paragraaf 5.2 schreef ik dat het beeld van de waw een haak is.

Diezelfde waw staat echter ook voor de mens. De mens verbindt hier dus de twee hē’s met elkaar. Deze hē’s zijn de twee “platen”, de liefde tot God en de liefde voor de mens. Als de mens God en zijn medemens liefheeft, maakt hij Gods Naam dus één.

De door een waw verbonden hē’s kun je lezen als een vorm van het werkwoord “zijn”. Als je God en je medemens liefhebt, ben je dus pas echt. Dan ben je er, net zoals Godzélf er is. Dan deel je Gods bestaan.

Gods Naam kun je vertalen als ‘Hij (Die er) is’.

Volgens Hermann Friedrich Kohlbrugge, een protestantse dominee uit de 19e eeuw, zegt God in de Tien Woorden wie Hij eigenlijk is.62) De Tien Woorden zijn dus niet zomaar wat regels die God aan de mens geeft, maar een uitdrukking van Gods eigen Wezen.

Als wij de Tien Woorden verrichten, wordt dat Wezen ook ons wezen. Dan kunnen we volgens Kohlbrugge pas echt respect voor onszelf hebben. Dan hebben we pas echt waar we naar verlangen. Dan zijn we pas echt gelukkig.

6.3. Tien geboden

Ook de christenen kennen de Tien Woorden. Ze staan immers in de Hebreeuwse Bijbel en dat kennen ze als het “Oude Testament”. Een “Oude Testament” dat wordt gevolgd door het christelijke Nieuwe Testament. Samen vormen die twee Testamenten de christelijke Bijbel,63) een Bijbel die gelezen wordt door de bril van het Nieuwe Testament.

Ook voor christenen zijn de Tien Woorden essentieel. Samen met het Onze Vader64) en de Geloofsbelijdenis65) vormen ze de basis van het traditionele christelijke geloofsonderricht.

In het algemeen noemen christenen die Tien Woorden echter niet de “Tien Woorden”, maar de “tien geboden”. En inderdaad doen de Tien Woorden denken aan leefregels waaraan je je als mens moet houden.

Alleen woord 1 kun je onmogelijk als een leefregel zien. Daarin zegt God wie Hij voor ons is. Woord 1 hoort volgens de meeste christenen daarom niet bij de eigenlijke ‘’tien geboden”. Dat zien ze als de aanhef ervan.

De Oosters-orthodoxen, de Calvinisten en de Anglicanen splitsen woord 2 in tweeën. Dat zijn bij hen gebod 1 en 2. Hun gebod 3 t/m 10 zijn identiek met woord 3 t/m 10. De Rooms-katholieken en de Lutheranen splitsen woord 10 in tweeën. Dat zijn bij hen gebod 9 en 10. Hun gebod 1 t/m 8 zijn identiek met woord 2 t/m 9.

Deze “geboden” worden door christenen ook wel aangeduid als de “wet”. Een “wet” die God aan de mensen geeft om zich daaraan te houden.

In oude Calvinistische kerken zie je soms borden hangen waarop die “wet” in de oude Statenvertaling van 1637 geschreven is:

Dit is het oude tiengebodenbord van de Nederlands Hervormde kerk in Lienden. Het is een foto van de Rijksdienst voor het cultureel erfgoed, die ik zelf wat heb ingezoomd.

De meeste christenen zeggen dat je de “wet” niet op eigen kracht kunt houden, dat je daarvoor Gods “genade”, Gods goedheid zonder reden, nodig hebt. Zij noemen dat het “evangelie”.

Woord 1 zou je kunnen beschouwen als het “evangelie in een notendop”. Daar noemt God zich namelijk de God die ons bevrijd. Maar zoals ik al schreef, hoort woord 1 voor christenen niet bij de eigenlijke tien geboden. “Wet” en “evangelie” worden hier dus van elkaar losgekoppeld.

6.4. Tien geboden in de moderne tijd

Net als de joden maken de christenen onderscheid tussen een “plaat” die voor de liefde tot God staat en een “plaat” die voor de liefde tot de medemens staat.

Bij de joden vormt woord 5 het sluitstuk van de eerste “plaat”. Woord 5 gaat over de eerbied voor je vader en je moeder. In de joodse traditie worden de ouders naast God als onze scheppers gezien. Zij vormen de laatste schakel die ons met Godzélf verbindt.

Bij de christenen maakt woord 5 deel uit van de “plaat” van de liefde tot de medemens. Je ouders zijn hier dus je eerste medemensen.

De band tussen de eerste vijf woorden en de tweede vijf woorden, waar de Zohar ons over vertelt, is hier dus verbroken. Daardoor gaan de “platen” los van elkaar opereren.

In de moderne tijd worden de eerste vijf woorden zelfs afgeschaft.

Moderne mensen vinden het moeilijk om nog in een God te geloven. Met woord 1 t/m 3 weten ze daarom geen raad meer.

Ook woord 4 wordt een probleem. Dat woord gaat namelijk over de tijd die vrijgemaakt wordt om zich met deze God bezig te houden. Woord 4 wordt hooguit nog als een oproep ervaren om af en toe tot rust te komen.

En ook woord 5 krijgt een andere lading. De ouders worden hooguit nog als je begeleiders naar de volwassenheid beschouwd. Als je volwassen bent, heb je hun zorg en raad niet meer nodig.

Eigenlijk blijven alleen woord 6 t/m 10 nog over. Dat zijn de woorden over de liefde tot je medemens. Die worden nu tot praktische leefregels in een burgerlijke samenleving gebombardeerd. Zonder die regels zou de samenleving een chaos worden.

Bij de joden vormen woord 1 t/m 5 de motivatie voor woord 6 t/m 10. Neem bijvoorbeeld woord 6. Dat verbiedt je je medemens te doden. In woord 1 laat God zien wie Hijzélf is. Volgens de Bijbel zijn wij ten diepste afspiegelingen van God. Als wij onze medemens doden, doden wij dus een afspiegeling van God. Als wij onze medemens aantasten, tasten wij dus Godzélf aan.

Iets dergelijks geldt ook voor de andere woorden.

In de moderne tijd vallen die motivaties weg. Woord 6 t/m 10 worden dan nuttige regels om de orde in de samenleving in stand te houden.

6.5. Tien geboden in de postmoderne tijd

In de zestiger jaren van de vorige eeuw wordt woord 10 een probleem.

In die tijd wordt de Romantiek, die in de 19e eeuw aanvangt bij een elite, een massabeweging. In de Romantiek staat het individu en dat wat het voelt en ervaart centraal. Deze stroming staat of valt dus met verlangens. Verlangens geven je het gevoel dat je écht leeft.

Ook in de premoderne tijd waren verlangens belangrijk, maar daarbij stonden niet wijzelf, maar God centraal. Premoderne mensen wilden verlangen wat God verlangt. Zij wilden God navolgen.

In onze postmoderne tijd is God echter uit beeld verdwenen en komt ons “ik” daarvoor in de plaats. Wat “ikzelf” verlang is de maatstaf geworden. Heel ons intieme leven draait erom en dat niet alleen. Het is ook de kurk waarop onze kapitalistische maatschappij drijft.

Greed is good’, begeerte is goed, zegt Ayn Rand in haar hoofdwerk Atlas shrugged dat in 1999 door internetgebruikers tot de beste roman van de vorige eeuw is verkozen. Volgens Rand is je eigen geluk het hoogste morele doel wat er bestaat, een doel dat je bereikt door zo verstandig mogelijk je eigen belang te volgen zonder te letten op de belangen van anderen.66)

Je bent echter niet alleen op de wereld. Daarom botsen je verlangens al gauw op de verlangens van je medemensen naar dezelfde dingen.

Dat kan ook niet anders, zegt de Franse filosoof René Girard, want iedereen merkt vroeg of laat dat hijzelf geen god is en zoekt dat god-zijn dan in zijn medemensen die hij stiekem na gaat volgen.67)

Iedereen gaat dus verlangen wat anderen verlangen.

En als die ander dan te pakken krijgt wat hij verlangt, willen wij dat ook hebben.

Maar dat is nu juist wat woord 10 ons verbiedt. En doordat woord 10 een probleem wordt, dreigt de hele tweede “plaat” een probleem te worden.

In zijn boek De Tien Woorden in de Mekhilta verdeelt M. van Loopik de Tien Woorden in drie categorieën:68)

  1. Woorden die te maken hebben met wat je denkt.
  2. Woorden die te maken hebben met wat je zegt.
  3. Woorden die te maken hebben met wat je doet.

Categorie 1 bestaat uit woord 1 en 2 van de eerste “plaat” en woord 10 van de tweede “plaat”.
Categorie 2 bestaat uit woord 3 van de eerste “plaat” en woord 9 van de tweede “plaat”.
Categorie 3 bestaat uit woord 4 en 5 van de eerste “plaat” en woord 6, 7 en 8 van de tweede “plaat”.

Categorie 1, de categorie van je gedachten, kun je zien als de onzichtbare bron waaruit de beide andere categorieën voortkomen.

In die zin is woord 10 dus de bron van de hele tweede “plaat”. In onze tijd wordt die bron op alle mogelijke manieren aangevallen. Gedachten kunnen echter woorden worden en daarna daden. Zo loopt dus de hele tweede “plaat” gevaar en daarmee ook de samenleving waarin deze “plaat” nog functioneert.

De woorden van deze “plaat” zijn bedoeld als schotten tussen jou en je medemensen. Schotten die het leven (woord 6), de intieme kring (woord 7), het eigendom (woord 8) en de goede naam (woord 9) intact houden. Als die schotten wegvallen, geldt er nog maar één recht, het recht van de sterkste.

7. De Tien Woorden zelf

Tegenwoordig worden de Tien Woorden veelal ervaren als fatsoensregels. Fatsoensregels die voor het grootste deel niet meer relevant zijn voor de tijd waarin wij leven.

Volgens de Bijbel vormen de Tien Woorden echter de pijlers onder het menselijke gebouw. Als deze pijlers omvallen, valt de mens zelf om. De Tien Woorden staan in de Bijbel voor de waarheid. Als die waarheid verdwijnt, is alles drijfzand geworden.

De Hebreeuwse tekst van deze Tien Woorden en van de zin waarmee deze worden ingeleid, wil ik nu tot in het detail bestuderen. Dat doe ik in de volgende documenten:

De inleidende zin:

Een God die spreekt

De Tien Woorden zelf:

Om deze documenten goed te kunnen lezen, is het handig dat je iets van het Hebreeuws weet. Daarom raad ik je aan om van te voren mijn document Het Hebreeuws door te lezen.

8)
Meer over ’olah vind je in hoofdstuk 3 en 4 van mijn document Op weg naar de eenheid.
9)
Zie Whitlau, Eli (1987) Tenachon over de Tora, 12, p. 185.
10)
Zie Heber.
11)
Zie Whitlau, Eli (1987) Tenachon over de Tora, 12, p. 31,32.
15)
Zie Whitlau, Eli (1987) Tenachon over de Tora, 12, p. 184.
18)
Zie paragraaf 2.4.
19)
Zie paragraaf 2.5.
20)
Zie paragraaf 2.6.
21)
Zie ook Eth en kol.
22)
Zie .
24)
Zie Whitlau, Eli (1987) Tenachon over de Tora, 12p. 194.
26)
Zie Whitlau, Eli (1987) Tenachon over de Tora, 12, p. 186, 193.
27)
Zie Weinreb, F (1972), De weg door de tempel, p. 230.
30)
Zie paragraaf 2.1.
32)
Zie hoofdstuk 2, 3 en 4 van mijn document “Bestaat waarheid”.
33)
Zie voor dat alles Exodus 32:1-20.
36)
Zie Weinreb, F (1976) De Bijbel als Schepping, p. 529.
38)
Het woord èchad bestaat uit de letters alèf, chēth en dalèth. De getalswaarde van deze letters zijn respectievelijk 1, 4 en 8. In het totaal dus 13.
39)
Het woord àhàvah bestaat uit de letters alèf, , bēth en . De getalswaarde van deze letters zijn respectievelijk 1, 5, 2 en 5. In het totaal dus 13.
44)
Zie Weinreb, F (1976) De Bijbel als Schepping, p. 527.
45)
Zie Weinreb, F (1976) De Bijbel als Schepping, p. 530, 531.
48)
Zie Dasberg, I (vert) (1983) Gebeden voor de verzoendag (1), p. 18.
49)
Zie Dasberg, I (vert) (1983) Gebeden voor de verzoendag (1), p. 100.
51)
Zie Dasberg, I (vert) (1983) Gebeden voor de verzoendag (1), p. 86.
53)
Zie Dasberg, I (vert) (1983) Gebeden voor de verzoendag (1), p. 32.
54)
Zie Dasberg, I (vert) (1983) Gebeden voor de verzoendag (2), p. 621.
55)
Zie Dasberg, I (vert) (1983) Gebeden voor de verzoendag (2), p. 931.
57)
Meer over deze tent vind je in mijn document De woning van God.
58)
Weinreb, F (1976) De Bijbel als Schepping, p. 533.
59)
De ENE is Ousorens vertaling van de Naam van God. Zie Godsnaam.
60)
Zie Sperling, H; Simon, M; Levertoff, P.P (1984) The Zohar, Volume II, p. 254-256.
61)
Weinreb, F (1976) De Bijbel als Schepping, p. 496.
62)
Zie Kohlbrugge, H.F (1851) Preek over Zondag 34 van de Heidelbergse Cathechismus.
64)
Het Onze Vader is het gebed dat Jezus aan zijn leerlingen leerde.
65)
De Geloofsbelijdenis is een korte tekst waarin het christelijke geloof wordt samengevat. Een vroege Geloofsbelijdenistekst is de Apostolische geloofsbelijdenis.
68)
Zie Drs M. van Loopik, (1987) De Tien Woorden in de Mekhilta, p. 23.